Mijnheere,
Alhier heeft sigh een tijtlang een seecker persoon, genaemt Wolter Stricklant, van 't parlement in Engelant aen desen staat afgesonden, opgehouden, aen dewelcke men tot bescheed heeft medegegeven 'tgeene wt dit neffensgaende papier te sien is.2 Ende om alle suspicie van partialitijt tot den coning of 't parlement te vermeiden is men geresolveert den te Londen van desen staat residerenden ambassadeur weder t'huis te roepen.3
De coninginne van Engelant - naedat haer hoope van des conings goede successen gemaackt is - maackt alderhande preparatoria tot haere overscheepinge.4 Begeert tot dien einde van de Heeren Staten-Generael 15 schepen tot convoy van degeene die voor Duinckercken gelegen hebben. Noch ter tijt en heeft men haer maer vijf ende dat andere schepen ingewilligt. Ondertuschen isser dese difficultijt, soo het parlementsschepen het convoy comt te ontmoeten en 't een of 't ander op haer te begeeren, hoe sij sigh sullen te betuygen hebben. Het parlement schijnt wel te mogen leiden dat de coninginne sigh vanhier begeve, daermede sij haeren coning, gelijck sij met hulp des princen van Orangie voor desen gedaen heeft, geen toevoer meer vanhier moge doen, alhoewel het vertrouwen onder hun beiden soo groot niet en is, de coninginne leet sijnde dat sij haer dochter hier ten huwelick gegeven heeft; ende de prince, dat hij soodanigh houwelick nu de saacken soo loopen, gesocht heeft.
Verleden weecke is den Franschen ambassadeur monsieur de La Tullerie tot dispositie van sijn privat-saacken, soo hij voorgeeft, voor een paar maenden vanhier nae huys verraist.5
Waermede verblijve, mijnheere,
u. Excellentie dienstwilligste.
Hage, den 10 Novembris 1642.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 19 No[v].
En in dorso: 10 Nov. 1642. Spierinck.