Mijnheer,
U. Exc.cie messive in datto van 't ontsett van Layden2 hebbe ick terecht ontfangen. Bedancke vor goede communicacie. 't Is mij leet dat ick vanhier soo wijnigh kan schrijven, insunderheyt nu de Sweetse armeën wederomme soo diep in Deuytsland met aparencie in Bohemen te sullen overwintteren.
516
De Brandeborgse gesante en sijn uyt Sweden nogh niet aenkommen, maer worden alle uren verwacht. 't Is in de mondt van alle menschen, de alliancie met Sweden.3
De perturbaciën van Engelandt schijnen den coning wat te favoriseeren. De religie moet het dexell van haer bloetvergieten wesen.
In matterie van religionsvergelijckinge schijnen dat de labeuren van Negrinus4 toenemen. Pater Valerianus5 is cardinael, die correspondeert daerinne met grooten ijver. Den coning van Polen laet hem niet wijnigh daeraen gelegen sijn. Den grooten cancelaer Ossolinski6 pousseert sulckx heevigh. 't Is een van de habilste mannen die ick mijn leven gesien. Ick wissele alle 14 daegen een brieffken van correspondencie met hem.
Negrinus heft mij vor dry daegen geschreven achttervolgens dit bijgaende extract,7 daer hij u. Exc.cie bij gedenckt, welckers comoditeyt ick niet en meyne in dese quartieren te raysen. Maer belieft u. Exc.cie daerop te antwor[den], sulckx sall mij aengenaem wesen.
Hiermede blijve, mijnheer,
u. Exc.cie diener,
P. Pels.
4/14 November 1642, Dansick.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 24 Dec. 1642.