eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    5968. 1642 november 24. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Miror equidem homines inveniri qui tam impudenter audeant mentiri, sicut a Germano fieri scribis.2 Sed nimirum flagitiosus homo et egenus ipse, vel minimo nutu potuit impelli ad canendum in te classicum. Rivetus conqueritur de parte epistolae suae truncatim editioni appositae, cum eum potius a tali scriptione dehortatus fuerit ob varias factorum inibi narrationes, quas probari non videbat.3 Rogavit ipse principem an quid opponi pateretur epistolae a te editae, sed id ille prohibuit.4 Itaque Rivetus nec illam nec publica tanget, sed insistet viae antea a vobis calcatae.

    Gallus iste de quo scribis quis sit nescio. Abrahamus Antonii ait esse hominem sibi amicum. Nomen ex epistola disces. Ipse dicit se fuisse unum e sex Riceliaci secretariis.5 Libellus edi posset in Gallia, etsi a te non proficisceretur. Posset et hic edi, si hoc illi indicares.

    533

    Grotii papistae exempla reperire hic iam nequeo, itaque Amstelodamo erunt petenda, quod et feci. Interea vidi et responsum ad famosum istum libellum ab eodem Gallo Gallice scriptum, sed sine ulla factorum notitia, quam si haberet, egregiam hac in parte navaret operam.6

    In Anglia res regiae meliore quam antea loco sunt.7 Multas post pugnam cum parlamentariis consertam civitates cepit et iam Londino imminere dicitur rex cum suis, nisi quod alii Windsora in Kentiam penetraturum putant. Petiit parlamentum salvum conductum duobus ex ordine nobilitatis cum rege de concordia acturis. Regina abitum meditatur, sed lente procedit; itaque queruntur Hollandi naves suas a tutela maris averti dum illa cunctatur.8

    Milius postridie quam ad te scriberem obiit et crastino die sepelietur.9 Perendie choreae reginae exhibebuntur.10

    In Gallia iterum aliquid monstri ali scribunt aliqui, fratrem regium denuo cum Hispanis pactum et iam rem eo deductam ut edicto declarandus sit ad tutelam regiorum infantium inhabilis; vivere etiam apud regem Sanmarcii et Thuani memoriam et alia id genus, quae etsi forte certos non habent auctores non sunt tamen de nihilo.11

    Ordines Hollandiae iam conveniunt.12 Exinde intelligemus ecquid in Selandia actum sit, sed tu id melius ex Selandia disces.13

    534

    Vale, frater optime, et a nobis omnibus salve,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Raptim. Hagae, XXIV Novembris 1642.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 9 Dec.

    En in dorso: 24 Nov. 1642 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 268. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 5954, beantw. d. no. 5984.
    2 - De lasterpraat van Johann Seyffart in zijn geschriften Hugo Grotius papista en Classicum belli sacri adversus Hugonem Grotium papistam.
    3 - Zijn Classicum leidde Seyffart in met een fragment uit een brief van Rivet dd. 15 oktober 1642; vgl. no. 5949. Het ongenoegen van Rivet was groot. De Haagse hofpredikant zag zijn naam niet graag verbonden aan ‘un escrit Lutherien, injurieux au possible, et du tout indigne d'un tel adversaire’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 290).
    4 - Frederik Hendrik gaf Rivet geen toestemming om in diens Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum met Grotius de degens te kruisen over een brief die hij twintig jaar geleden aan Grotius had geschreven en die onlangs door de ontvanger aan de openbaarheid was prijsgegeven; vgl. BG nos. 298 en 1183.
    5 - Op verzoek van Grotius liet Willem de Groot in Amsterdam uitzoeken wie de schrijver was van het verzoeningsgezinde ‘memorandum’. Afgaande op de aanwijzingen die de Amsterdamse remonstrant Abraham Anthonisz. Recht aan Willem verstrekte, zou de betrokkene in het verleden staatssecretaris zijn geweest. In werkelijkheid betrof het hier de heel wat minder illustere Robert le Comte (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 362-364). Desondanks blijft de onverwachte belangstelling van de ‘Gallus’ voor deze zaak met raadselen omgeven. Was het een eigen initiatief om verzoeningsgezinde theologen als Grotius, Théophile Brachet de La Milletière en de in Amsterdam woonachtige Etienne de Courcelles in kerkelijke vredesplannen te betrekken? Of voerde hij in opdracht van Richelieu een geheime missie uit? Zie Bots-Leroy, ‘La mort de Richelieu vue par des protestants’, in Lias 4 (1977), p. 85-98.
    6 - In zijn Hugo Grotius papista had Seyffart gesuggereerd dat de lutherse gemeente in Parijs zwaar leed onder de ‘paapse’ kuiperijen van de Zweedse ambassadeur. Deze beschuldiging zou de ‘Gallus’ wel eens weerlegd kunnen hebben. Zijn antwoord is echter niet bekend.
    7 - Op 2 november was het bij Edgehill tot een bloedige botsing tussen de koninklijken en de parlementsgezinden gekomen. De voor beide partijen onbevredigende afloop van de slag bracht de koning niet af van het voornemen om naar Londen op te rukken. Zijn vastberadenheid wekte verwarring onder een aantal leden van het Hogerhuis. Van hen ging het voorstel uit om ten behoeve van een toenaderingspoging vrijgeleidebrieven te verzoeken. De 13de november opende Sir Peter Killigrew onderhandelingen met de koning over deze zaak (CSP Ven. 1642-1643, p. 197-204).
    8 - Koningin Henriëtte Maria wier bagage op de 16de november al in gereedheid was gebracht voor vertrek uit de Republiek, vatte bij het horen van het goede nieuws het plan op haar thuisvaart uit te stellen tot op het moment dat de koning de hoofdstad van zijn rijk had bereikt (CSP Ven. 1642-1643, p. 204).
    9 - Mr. Cornelis Adriaensz. van der Mijle, een gemeenschappelijke vriend van de twee broers, was op 21 november gestorven. De overledene kreeg een ‘staatsgewijze’ begrafenis (Res. SH, dd. 25 november 1642).
    10 - Het ballet dat ter ere van de Engelse koningin in de grote zaal van het Binnenhof werd opgevoerd, wekte bij voorbaat de ergernis van de Haagse kerkeraad op (Aitzema (fo) II, p. 846).
    11 - Zeer wisselend werd gedacht over de vernederingen die Richelieu de broer van de koning aandeed. Noch bij de kardinaal, noch bij de koning was de herinnering aan het verraad van de prins en de daarmee samenhangende ondergang van Cinq-Mars en François-Auguste de Thou volledig weggewist; vgl. de ‘mémoires du cardinal contre M. de Cinq-Mars’ in Lettres Richelieu VII, p. 155-181.
    12 - De Staten van Holland hielden op 26 november beraad over de uitvoering van hetgeen een delegatie uit hun gelederen op 10 november met de Staten van Zeeland overeengekomen was ten aanzien van de controle op de wapen- en troepentransporten naar Engeland (Res. SH, dd. 26 november 1642).
    13 - Nicolaes van Reigersberch was beter thuis in Zeeuwse zaken. Zijn brieven ontbreken echter voor dit tijdvak. Voor een indruk van de commotie in de Staten van Zeeland over de overeenkomst van 10 november (supra, n. 12), zie CSP Ven. 1642-1643, p. 194.