Bij dezen brief [van 2 mei; vgl. no. 6198] moet ik een gedeelte voegen vanden volgenden, geschreven aan denzelven heer Reigersbergen, den negenden derzelve maandt:
253
Het lichaam van den kardinaal, zooveel ik kan verstaan, is noch, doch heimelijk, besloten in de Sorbonne,2 't gerucht van 't overvoeren in de Bastilje zijnde bij die van de Sorbonne uitgestroit om de gemeente vandaar af te keeren. De hartoginne van Esguillon doet haar huis en de omleggende huizen bewaren met musquettiers. Onlangs zijn van 's konings wegen aangetast vierhondertduizent kroonen, dezelve hartoginne toebehorende en berustende onder een koopman. Men eischt haar noch zooveel, omdat zij vergeten is in de taxe des aides.3 Hierover heeft zij haar klagte gedaan aan de koninginne, die gezegt heeft dat zij mede vele zwarigheden heeft gehad en altijdt haar toevlucht heeft gehad door gebeden tot God, dat zij niet magts genoeg had in Vrankrijk om te doen dat op haar wierd verzocht. De prins van Condé, als zijn zoon hebbende gegeven aan een dochter van de Bresé, doet wat hij kan om dat huis en andere, daaraan vast zijnde, ook alle de gouverneurs, die vele zijn en door de omstooting van het huis van den kardinaal de hunne vreezen, staande te houden.4 Bij 't register van de Bastilje blijkt dat de kardinaal geduurende den tijdt zijner bediening daarin heeft doen stellen gevolgelijk tweeduizentvijfhondert persoonen.5