582
Mijnheer,
Ick zende uwe Ex.tie hier twee treurspelen, een van St. Ursels Maeghden2, gedicht ter eere van Keulen, mijne geboortestad, ende Sophocles Electra3, vertaelt met hulpe van Isaak Vossius4. Ick offer uwe Ex.tie tgeen ick vermagh en niet hetgeen ick wel soude willen. Zedert de dood van mijn zalige huisvrouw5 heeft mijn couragie eenen krack gekregen, zoodat ick mijnen grooten Constantijn6 moet vergeten en met yet minders mij zoecken te behelpen. Ick ben aen de treurspelen vervallen en heb noch éen ongedruckt leggen van Silius en Messaline7, en éen ten halven voldaen van Sauls zeven zonen, die bij die van Gabaon opgehangen werden8, zijnde mijns bedunkens het volmaektste argument van een tragedie, dat wij uit de H. boecken soude mogen nemen en uitkiezen. Als ick mijn lust in treurspelen hebbe geboet, magh ick zien, of ick weder aen mijnen Constantijn valle; middelerwijl gelieve uwe Exc.tie dit voor lief te nemen, totdat wij yet grooters vermogen.
De professor Hortensius9 is overleden, dat uwe E. wel zult verstaen hebben. Hij was een man van groote hope en wenschte niet om 't leven, maer om 2 of 3 m(aenden) uitstel, om zijn gaslagingen over den diameter van de groote hemellichten de wereld10 na te laeten.
Wij verwachten uwe E. gemaelin hier tAmsterdam, daer wij na verlangen, en hopen d'eere te genieten van haer te spreecken.
583
Ick gebiede mij in uwe E. goede gunste en wensche uwe E. al tgeen de vijanden uwe E. misgunnen en blijve altijde
uwe Ex.tie onderdanige dienaer
Joost van den Vondel.
tAmsterdam 1639 den 9 van Herbstmaend.
Adres: Aen mijn Heer den Heere Hugo de Groot, gezant van den Kroon Zweden Tot Parijs.
Met een paxken in blaeuw pappier gebonden.
In dorso schreef Grotius: 9 Sept. Van Vondelen.
En boven aan de brief: rec. 29.
In dorso staat nog in latere hand: van deezen Brief, door Vondel aan den Gezant Hugo de Groot geschreven, spreekt G. Brandt in Vondels Leven pag. 37, 38.