[In antwoord op de brief van Reigersberch dd. 25 januari (no. 6672)] ... schreef de heer De Groot in 't begin der volgende maandt [H.G. 6 Feb.] zijne overweging:
Belangende de twee collegiën van rechtsplegingen in Hollandt tot een te brengen,2 meen ik niet dat goet zouw zijn. Want veel processen komen uit kracht van de instructie, noch meer uit kracht van prorogatie van jurisdictie, gestelt in de contracten ter eerste instantie voor het Hof; ende 't is oorbaar dat men de partijen toelaat een twede instantie, om de fauten die in 't beleiden van de eerste zouden mogen zijn geschiedt, bij nieuwe feiten, relief, request civyl, naader allegatiën te corrigeren. Ook zijn de Hollanders van lange tijden gewent naar de judicature van het Hof van Hollandt een appellatie te hebben.3 Maar om de luiden te helpen tot de expeditie zoude ik meenen dat men de kosten niet behoorde te ontzien van een tweede kamer op te rechten van het Hof van Hollandt. Ik achte ook dat het zeer goet ware de helft van den Raad te laten zitten op de rolle, en daar af te doen alle questiën van rechten, zonder te laten schrijven bij memorie en additie. Dit word zoo gepractiseert in de parlementen van Vrankrijk, met groote reputatie
98
van de parlementen en goeden dienst van particulieren, en om ook de advocaten beter te doen studeren op hunne pleidoien.4 Men zal ook moeten letten op de conspiratie van de procureurs onder malkanderen om de processen lang te doen duuren en veel gelds te trekken tot nadeel van de partijen, 't Ware ook goet dat de partijen, eer hare zaken bepleit of beschreven werden, compareerden voor den advocaat-fiscaal en twee secretarissen van het Hof, om bij dezelve geaccordeert te worden, is 't mogelijk, zoo niet, gereguleert in feiten ofte in rechten, en indien in rechten, belast malkander copiën te geven van hare munimenten, om alzoo met volle kennisse te komen tot de pleidoie.