315
Mijnheere,
Hierneffens oversende u. Exc.tie de declaratie van haere conincklijcke Mayesteyt, onse aldergenaedigste coniginne, aen haere onderdanen en ingesetenen noopende het onrecht haere Mayesteyt van den coning van Dennemarcken aengedaen.2
Den heere generael Torstenson heeft sijn hooftquartier noch te Hadersleven, ende op Fuinen niets geattenteert,3 doch laet noch alderhande praeparatoria maacken. General-major [Coningsmarck] is noch te Halberstad ende sijne troupen avanceren nae Leipsigh.4 Hem is opgedragen 't generalaet over de landen Saxen en Westphalen. General-major van Glas, die sijn volck met des oversten Rijckwalts troupen geconjungeert heeft, gaet nae Silesiën tegens de keysersche,5 om also onderscheidene diversiën te maacken. Bij Eglenfehr6 hebben sich ettelijcke Deensche schepen met volck gepresenteert en aen lant willen setten, maer een squadron van des paltsgraven regiment7 op hun avanceerende ende op de schepen vuir gevende, hebben sij moeten retireren en sijn tamelijck beschaedigt geworden. Te Kiel word een magasin opgericht, ende word het slot te Flensburg sterck gefortificeert. Die van Gluckstad, sijnde op partij wtgeweest,8 hebben 70 Sweedsche ende 100 paerden gevangen binnengebracht. De prince van Dennemarcken is met eenig volck, doch weinig, in Schoonen om daer ordre te stellen. Nu segt men dat daer eene rencontre is voorgeloopen, waerinne de Deensche souden ondergelegen hebben. De seeckerhijt sal ons den tijt leeren, dit word ons van Hamburg9 geschreven. Den coning van Dennemarcken bevint sich noch in Zeelant,10 laet clijn silvergelt munten, daerop hij slaen laet: iustus Iehova iudex.
316
Wt Ungeren hebben wij dat Ragotski Cassau, een importante plaetse aen een riviere gelegen, soude ingenomen11 ende andere steden berent of belegert hebben; is meester in 't velt ende gans Over-Ongeren in sijne devotie.12 De keysersche troepen en connen door de wintersche wegen noch niet voortcoomen om tegens hem te trecken. General-major Cracau is in plaetse van Bucheim opgedragen de blocquade van Olmits;13 heeft een aenslagh daerop gehad die sijn effect misschien soude genomen hebben, tenwaare eene ongewoonlijcke diepe sneeuw gevallen belet hadde met sijne volckeren voort te connen commen. Den heere de La Tullerie is reisvaerdig om nae Sweden en Dennemarcken tot interpositie te gaen.14
Ick blijve, mijnheere,
u. Exc.tie dienstwilligste.
Den 11 April 1644.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 20 April 1644.
In dorso staat in een onbekende hand: N.B. Bij de Sweedze stukken hooren deeze brieven volgens notitie van Spiering in 't Duyts, en Hoog- en Neederd. anno 1635, 6, 7, 8, 1641-1644. N.B. Die van G. Kellern en andere Hoogd. sijn tot deeze reflectief.15