Mijnheer,
U. Exc.cie hebbe vor 8 daegen lest geschreven;2 daer en is niet sund[erlich]es gepasseert.
De conferencie in matteri van religie in Polen is dor sijne Mayesteyt weder hervat en tegens 20 Augusto de uytschrijvinge gedaen3 achttervolgens inliggende bescheet.4 Die van de gereformeerde gesintheyt vinden daer swaricheyt inne, alsoo sij van de Ausborgse confessie gesepareert worden, onder wiens vleugelen sij in de Preuysse landen verstaen van die confessie te wesen en daervan gesepareert wordende onderdruckinge vreesen. De questie compt mij vor als de differencie van den uythangenden schilt van een ossen- ofte coyenhooft; per provisie sijn die arme sociniaenen5 vor uyt en hoe is 't mogelijck dat tuschen die twee verbitterde ossen- en coyecoppen wat goets sall konnen gemackt worden: d'een is onnutt tot eenigen goeden en d'ander geneygt tot allen quaden. Ick en sien daer niets goets van te maacken. Den tijt sall leeren en watter passeert sall ick u. Exc.cie adviseeren.
Ick verlange uytermaeten naer het succes van Engelandt.6 Die presbittrale vergaderinge, daer en hebbe ick ten aensien van Engeland niet alleen quaet gevoelen van,7 maer vreese dat van dien rooc in Nederlandt overvliegen sall.8
340
Mij wort van Warschauw9 geschreven dat met den eersten eenen Polsen buschop10 in ambassade sall gesonden worden naer Vrancrijck ome voorts te stellen het hauwelijck met madame de Nevers11 aen sijne Mayesteyt van Polen.
Wij hebben hier varsche brieven te waeter uyt Sweden, die confirmeeren de antredinge in de regeringe van de coniginne tot eendrachtegh contentement van het gantse rijck.12 Ooc mandaeten aengeslagen, daermede verboden wort alle gaude gallonen en passamenten, ooc gaude, silvere, sijde en garne spellwarcken.13 Anders is het hier nogh in goede ruste, niet sonder vreese dat de tractaeten tuschen Sweden en Polen swaer vallen sullen.14 U. Exc.ciën gevoelen saude ick garne weeten over de saacke van Engelandt.
Ick blijve, mijnheer,
u. Exc.cie ootmoedigen diener,
P. Pels.
3/13 Ianuario 1645, Dansick.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 7 Febr. 1645.