eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    1314. 1628 september 21. Van J. Wtenbogaert1.

    Mijn heer,

    D'uwe seer aengename van den XXVI Augusti2 is mij wel geworden. Ick verlangde seer, alsoo ick in lang van uE. niet en hadde gehadt. Mijn leste aen uE. is geweest door mijn neeff Frans Wtenbogaert3, die mij schrijft uyt Angers, dat hij se uE. hadde gelevert, hoewel uE. daervan niet en vermaent. Doch 't en was maer een briefken van recommandatie. Ick heb weynich aen uE. geschreven sedert eenige maenden, omdat ick verneem, dat uE. van alles wordt geadverteert, mogelick oock particulierder als door mij, van andere vrienden, twelck mij heeft doen geloven, dat mijn schrijven overtollich ende volgens moeyelick mocht sijn. Begeert uE. evenwel, dat ick continuere als voorheen, oock te lande, ick sal 't doen met de hulpe Gods.

    Ick danck uE., dat deselve de saeck van Mercier4 houdt gerecommandeert. Vanhier is men wel genegen, maer de middelen ontbreecken ende d'onseeckerheyt onser saecken is soo groot, dat men noch voorwaerts noch achterwaerts en kan. UE. heeft wel verstaen, dat in Julio request wierdt gepresenteert aen de HH. Staten van Hollandt door een goedt aental gequalificeerde gedepde. uyt alle kercken van Hollandt, oock dat deselve met d'aenhangende stucken gelesen is in volle vergaderinge, met apostille van renvoy aen de respective magistraten, blijvende de placaten in vigeur. Soo veel appelen als peeren5. Middelertijdt continueren de vergaderingen, sonder dat op de scherpe missive, daernae opt aenhouden van 't synodus van Delff aen alle officieren gesonden tot rigoureuse executie der placaten, yet gevolcht is, uytgenomen dat voorleden Sondach eene vergadering gestoort is in den Hage door aendringen van de Gecommitteerde Raeden. 't Grau aldaer begonde all wat te remueren tegen de vergadering, waerover alsoo eenige borgers clachtich vielen aen den heer praesident6, thoonde S.E. sich seer gestoort op Wtenbogaert, alsoff de Haechsche principalick op hem sagen, hoewel hij meer als een maent vandaer geweest was. S.E. sprack leppick van den man, maer wierdt naer gelegenheyt wel bejegent. De propoosten waeren vuytermaten belachelick, nisi fuisset in re seria. Men vreest voor sware executie in die plaets. De hr. prins is absent tot Bergen. Eenige meynen, dat de HH. Gecommitteerde Raeden die hebben gecapteert. De tijdt sal voort leeren.

    De questie tuschen de pred., off de remonstranten admissibel waren ten h. avondmael met haer gevoelen, is opt leste synodus provincialis tot Delff geter-

    381

    mineert negative, wel tegen den danck van vele politycke kercxgesinde, die liever hadden gesien, dat men affirmative hadde geconcludeert, hopende de remonstrantsche vergaderingen met die quasi accommodatie te breecken. Op de Amsterdamsche requesten in Martio ende Aprili lestleden aldaer aen den prins etc. van verscheyden overgegeven, is geantwoordt in druck met seecker ondersoeck derselver, oock op seeckere redenen, waerom men de placaten rigoureuselick behoorde te executeren, wtgegeven ter Goude7. De generale requeste, lest overgegeven van de remonstrantsche met aenhangende stucken wordt mede gedruct.

    T'Utrecht was lestmael een plaets verstoort, in dewelcke de remonstranten ordinarie vergaderden. Evenwel hebben sij se nu weder ingenomen ende continueren als voren sonder datter yet tegen gedaen wordt. Mogelick wil men wachten tot de verandering van de magistraet, die op handen is.

    Daer is veel spraex, dat Mil. ende Veenh.8 dese reyse weder in de ridderschap sullen comen. 't Kan sijn, maer sal 't de verdructe veel helpen?

    De boecxkens van Pelletier9 sijn wel ontfangen, soo ick uE. meyne geschreven te hebben10. Het (boe)ck met de copie van tverhandelde tot Beern11, daervan uE. schrijft, is mij door Mercier niet gesonden. Ick heb niet daervan gehoort, wensche het te sien. Wie is die vrouw van Chastillon, de moeder12? Ick meynde, dat die all overleden was. Heeft zij uwer E. onderrechtinge wat gesmaeckt? Hoe verre begint men 't stuck van de remonstranten, daer uE. is, te apprehenderen? Soud er aen sijn, dat Buckingam13 de leer der remonstranten in Engellandt soude favoriseren? Dat schijnt vrembdt voor soo een man. Wt Londen schrijft men, dat seecker Engelsman14 gecomen zijnde in de suite van Soubise15 bij Buckingam in sijn camer op een morgenstont denselven een poingnaert int hert gedout soude hebben, dewelck nedervallende soude met een schreuw geroepen hebben: men moort, men moort mij. Daerop soe sijn hoffdienaeren geroepen sijnde: de Franchoysen hebbent gedaen, soude d'Engelschman geantwoordt hebben: neen, ick hebt gedaen. De coninck van Groot Brittanië wordt geseyt te leggen aen de kinderpocxkens. Maer dese dingen sijn uE. beter bekent. D'Anti-censure16 wordt gedruct. De nervus ontbreeckt den remonstranten ende ordre. Tegenwoordich niet anders.

    Ick bidde God, Mijn heer, dat hij uE. beware, trooste, stercke ende segene met alle de uwe, sonderling oock D. Tileno17, Dore18 etc.

    21. September 1628.

    UE. dienaer,
    Mheden.

    382

    Adres: A Monsr. Monsr. Grotius à Paris.

    In dorso schreef Grotius: 21 Sept. 1628 van Meden.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Leiden, coll. rem. 191. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 1302; beantw. d. no. 1323. Gedrukt Rogge, Br. Wtenb. III: 2, p. 187.
    2 - No. 1302.
    3 - Zie no. 1269. Wtenbogaert schijnt niet te denken aan zijn brief van 2 augustus, no. 1294.
    4 - Zie no. 1286.
    5 - Zie Rogge, Johannes Wtenbogaert en zijn tijd III, p. 178 vv.
    6 - Nicolaes Cromhout; zie II, p. 476 n. 4.
    7 - Knuttel, Pamfl. nos. 3813 en 3814.
    8 - Cornelis van der Myle en Reinoud van Brederode (1567-1633), baron van Wezemberg, heer van Veenhuizen, beiden schoonzoon van Johan van Oldenbarnevelt.
    9 - Zie nos. 1294 en 1302.
    10 - Zie no. 1294.
    11 - Zie no. 1302, p. 368 n. 11.
    12 - Zie no. 1273, p. 323 n. 4.
    13 - Zie no. 1310, p. 377 n. 7.
    14 - Een gewezen luitenant ter zee, John Felton (1595?-1628); zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh I, p. 734.
    15 - Benjamin de Rohan, seigneur de Soubise; zie no. 1059, p. 27 n. 6.
    16 - De Apologia van Episcopius; H.C. Rogge, Bibliotheek der Remonstrantsche geschriften, Amsterdam 1863-1864, p. 41.
    17 - Daniel Tilenus.
    18 - François d'Or.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]