eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    1731. 1632 januari 19. Aan N. van Reigersberch1.

    Mon frère,

    Ick danck uE. van de advysen van den 17. Wij moeten het gevolg uitwachten. Eer dese comt, sal uE. neef Brasser2 gesproocken hebben. De voochd van Numerianus3 gaet wijsselijck, ende prijse 't uitstel van aen Gallus4 te spreecken, die tot noch toe veel meer quaeds dan goeds gedaen heeft. 't Waer goedt, dat Delff5 ende Amsterdam sooveel seiden als die van de Maes sullen seggen ende daerbij bleven ende 'tselve deden aenteeckenen. Nopende wetten, die de naem voeren edicti perpetui, daeruit en volgt niet, dat die niet en connen ontdaen werden. Want wij hebben der veel in Codice hac edictali perpetuum valitura lege etc., die bij de Novellas6 sijn verandert, maer alleen, dat deselve niet en behoeven alle jaer gepubliceert te werden. De Romeinen plegen bij eenige wetten meer te stellen, te weten de clausule: ne abrogare liceret, maer Cicero seit seer wel, dat die deselve wetten wilden te niet doen, eerst die clausule dien te niet doen. Nunquam valuerunt sanctiones legum, ne abrogarentur, quando et ipsa sanctio abrogabatur7. De reden is: quia quod postremum populus cuperat ratum erat ex XII tabulis8.

    11

    Wat het placcaet tegens mij9 belanght staet te letten, dat placaten moeten gemaect werden in het generael ende voor het toecomende. Et hic sensus est legis XII tabularum, quem et Cicero ponit in suis legibus: ne privilegia irroganto10. Tegens particulieren moet men gaen niet bij placcaet, maer bij sententie. Nu behalven dat de Staten-Generael geen iurisdictie en hebben over een geboren Hollander, niet sijnde in dienst van de crijgh ofte van de admiraliteit, soo most oock eerst indaging sijn geschiet, bij gebreecke van dewelcke nihil est actum. De placcaten jegens de remonstranten sijn gefundeert op een presuppoost van factie etc, 'twelck bevonden sijnde onwaerachtigh, corrueert hetgunt daerop is gebouwt. Let oock, dat in de delatie van de H.O. aen Sijn Extie hooger memorie11 was geseit, dat hij ordre soude stellen op de religie nae gelegentheit van de steden. De reden, die daertoe doen diende, dient noch.

    Mijn huisvrouw schrijft den IX deser, dat den coning Lorraine genomen heeft in sijne protectie, waervoor den hertogh van Lorraine12 hem een stadt in handen heeft gestelt. Dat den paus13 den coning soeckt te diverteren van iet te doen tegen 't huis van Oostenrijck, maer den cardinael14 seit, dat den paus over eenige jaeren selff sulcx garen hadde gesien om sijn eigen affaires. Dat den coning op het sijne moet letten ende wel sal weten, wanneer het tijdt is. Van accomodement met Monsieur15 is gesproocken, maer sonder succes. Den prins van Condé16 is te Parijs.

    Mijne gebiedenisse aen de vrunden.

    Den 19 Jan. 1632.

    UE. dienstwillige broeder
    H. de Groot.

    Adres (met andere hand): Mijnheer Mijnheer Reigersberg, raedsheer in den Hoogen Raedt In den Hage. Loont den bode17.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Amsterdam, coll. RK., H 17 i. Eigenh. oorspr.
    2 - Joost Brasser, te wiens huize Grotius te Amsterdam verblijf hield.
    3 - Schuilnaam voor Amsterdam; de ‘voochd’ is de in no. 1726, p. 5 en n. 7 aldaar genoemde Dierick de Vlaming van Oudtshoorn.
    4 - Frederik Hendrik.
    5 - De houding van Delft blijkt uit de resolutie van de vroedschap van 13 januari; zie bijlage no. 4 en Brandt-Cattenburgh, Leven I, p. 427/8.
    6 - Voor de lex hac edictali zie men Justinianus' cod. 5, 9, 6 en Grotius' Inleiding II 12, 6; II 16, 7 en III 2, 24; verder Mr. C.J.M. Wilde, De lex ‘Hac Edictali’ in het Roomsch-Hollandsche Recht in Rechtsgeleerd Magazijn 1901, pp. 355 vv. Novellen - in technische zin - zijn wetten, waarbij wijzigingen in een bestaande wet worden aangebracht; onder de Novellae verstaan we de besluiten, die keizer Justinianus na de totstandkoming van Codex, Digesten en Instituten heeft genomen en die later - gebundeld - daaraan als vierde boek zijn toegevoegd. Tesamen vormen deze vier boeken het Corpus Iuris civilis.
    7 - Vgl. Cicero, Ad Atticum III 23, 2: Sed vides numquam esse observatas sanctiones earum legum, quae abrogarentur.
    8 - Livius VII 17, 12: Interea Fabius aiebat in XII Tabulis legem esse, ut quodcumque postremum populus iussisset, id ius ratumque esset; vgl. ook Livius IX 34, 6-7.
    9 - Vgl. no. 1723, p. 1 n. 2.
    10 - Tab. IX; zie Cicero, Legg. III 4, 11.
    11 - Prins Maurits.
    12 - Karel IV van Lotharingen; zie over hem III, p. 195 n. 8.
    13 - Urbanus VIII.
    14 - De Richelieu.
    15 - Gaston Jean Baptiste de France, hertog van Orléans en broer van Lodewijk XIII.
    16 - Henri de Bourbon, prins van Condé.
    17 - Voor de dorsale notities van Van Reigersberch zie bijlage no. 3.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]