eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    101

    1820. 1633 maart 9. Van W. van Oldenbarnevelt1.

    Mijn Heer,

    Die van uEd. in date den 22en Februarij is mij op sijnen tijt behandicht.

    Ick weete seer wel, dat uEd. reden genoech heeft om op geene publycque consideratiën te sien, maer wel op particuliere, waerop ick meyne, dat ick den 16en Februarij2 int breet hebbe gescreven, als dat daerin uEd. in alles contentement sal gedaen werden; antwoort hebbende sal mij daernaer regleren, want sonder uEd. resolutie kan niet geschieden.

    Ick hebbe noch niet seeckers gehoort, wat in de handelinge in den Hage tseder het wederkommen van den pensionnaris van Namen3 gevordert is, maer mijn dunckt, dat noch al meer reysen sullen moeten gedaen werden, eer sij het eens sullen wesen. Ondertusschen prepareren de Staeten ende prins sich tot oorloch. Hier gaen de preparatiën noch al langsaem naer ouder gewoonte ende, indien den trefves niet tot effect kompt door beleyt van sommige ministers, die, al sijn sij geen Spangnaerden, niettemin martiaels gesint sijn, sie ick hier een wondere revolte. Want de gemeente niet alleen, maer de geestelijcheyt ende adel hebben die hoop van vrede soo ingesogen, dat het moeyte sal hebben haer tot den oorloch te doen resolveren. Godt verleene ons vrede, immers ist ons saelich.

    In Vranckrijck is weder groote veranderinge: den guarde des scaux4 is gevangen met eenige van sijn maesschap ende domesticquen alsmede madame de Vosselaer, sijne suster5. Haulterive6 is geësschappeert, soodat dat huys nu sijn beurte heeft. Charnassé7 had den 3en deser noch geen publycque audiencie gehad, maer woelt seer onder de hant. Den cardinael8 heeft wondere methodes, diet de wijste mede werck soude vinden om die te verstaen.

    De duytsche saecken hout men hier, dat voordeelijck voor den keyser9 gaen, ende naer mijn cleyn begrip sijn de Françoisen onbequaem om de Sweedsche plaetsen te occuperen, want sij niet gewent sijn met soo rouwe kost haer lichaem te voeden.

    Ick sende uEd. tot confirmatie van de tijdinge van Vranckrijck dit bijgaende extractien10, ende meer niet hebbende blijve ick altijts,

    102

    Mijn Heer,

    UEd. ootmoedichste ende getrouste dienaer
    W. d'Oldenbarnevelt.

    Brussel den 9en Martij 1633.

    In margine schreef Grotius: 9 Martii 1633. Stoutenburg.

    Rec. den 24 Martij n. st.

    Notes



    1 - Hs. Bibl. Gem. Rotterdam, coll. Rem. Kerk, cat. v. hss., no. 1572. Eigenh. oorspr. Gedrukt Kroniek Hist. Genootsch. Utrecht 1873, p. 477.
    2 - No. 1816, p. 96.
    3 - Jean de Ronneth; hij wordt ook genoemd in brief no. 1818.
    4 - Charles de l'Aubespine, markies van Châteauneuf; hij was sedert zijn voorganger Michel de Marillac in ongenade was gevallen garde des sceaux tot ook hij zich de ongenade van De Richelieu op de hals haalde. Hij bleef opgesloten in het kasteel van Angoulême tot de dood van Lodewijk XIII in 1643.
    5 - Charles de l'Aubespine had vijf zusters: de oudste, Françoise Marie, is in het klooster gegaan evenals de derde en vierde, resp. Gabrielle en Marie. De tweede, Madelene, is in 1613 overleden, zodat alleen de jongste, Elizabeth, in aanmerking komt; zij was gehuwd met André de Cochefilet, graaf van Vauvineux. Tenzij zijn schoonzuster bedoeld is, de vrouw van François, Eleonore de Volvire, markiezin van Ruffec. In ieder geval weet ik met madame de Vosselaer niet goed raad.
    6 - François de l'Aubespine, markies van Hauterive,
    7 - Hercule de Charnacé; zie no. 1813, p. 94 en n. 6 aldaar.
    8 - De Richelieu.
    9 - Ferdinand II.
    10 - Niet meer aanwezig.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]