eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    1838. 1633 mei 10. Van W. van Oldenbarnevelt1.

    Mijn Heer,

    Tsedert die van uEd. van den 19en April hebbe ick niet vernomen; sij moeten wederom geïntercipieert sijn. Ick hebbe weeckelijck gescreven ende lest den derden Mey2.

    Drie van de gedeputeerde, die wt Den Hage hier waeren, sijn over eenige daegen vertrocken, ende den aertbisschop ende hertoch van Arschot volgen heden3. Men hoop noch al vreede, hoewel daervan verscheyden gesproocken wert, of het goet voor den koninck4 is ofte niet. Sommige meenen, dat de commercie soo in Hollant in tijde van vrede sal groijen, dat naer de expiratie sij soo machtich sullen sijn, dat dese prouinciën niet sullen derven reppen.

    Den prins5 hout men ontrent Emmerick, den marquis d'Aytona6 tusschen Lier ende Mecchelen; soo lange de Heeren niet weder in Den Hage bij den anderen sijn, weet men niet te oordelen. Indien de legers marcheerden, souden oorsaeck geven van scrijven.

    Dien tijt verwachtende blijve ick voor altijts,

    Mijn Heer,
    UEd. ootmoedichste dienaer.

    Den 10 Mey 1633.

    125

    Adres (met andere hand): Aen Men Heer Men Heer de Groot.

    In dorso schreef Grotius: 10 Mey 1633 Stout. Rec. den 20 May n. st.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, U.B., coll. RK., A 4 u. Eigenh. oorspr. Niet ondert. Gedrukt Kroniek Hist. Genootsch. Utrecht 1873, p. 488.
    2 - No. 1837.
    3 - Vgl. no. 1800, p. 78 n. 7.
    4 - Philips IV van Spanje.
    5 - Frederik Hendrik.
    6 - Francisco de Moncada, graaf van Ossona, markies van Aytona; zie III, p. 466 n. 2.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]