181
Mijn Heer,
Die van den lesten Augusti is mij wel behandicht.
Op stucke van den biddach bij de Staeten ingestelt is tamelijck wel geantwoort, doch op de maniere van dit lant, die soo heel wel van alles niet geïnformeert sijn. Tegens Puteanus2 (is) wat beter gelet op veele dingen, maer sijn mede misslagen. De maet is wonder quaelijck te houden.
Tot noch toe hoore niet, dat eenich tractaet met Vranckrijck tusschen de Hollanders is aengegaen3 ende gelove quaelijck, dat met des princen4 consent geschieden sal. Ick hebbe wel verstaen, dat de heeren Huygens5 ende Beaumont6 aen den curfürst van Coelen7 gesonden sijn, maer sommige meenen, dat het soo wel is om den curfürst te dissuaderen soo weynich met Spangniën als met Vranckrijck aen te spannen, maer neutrael te blijven.
De Duytsche saecken sullen nu eerst beginnen een ploy te nemen, dewijle den hertoch van Feria8 gepasseert is; soo het Lorraine9 wel meent, sal groot voordeel aen het huys van Oostenrijck geven.
Hier gaet het op en neder. Graef Willem10 hadde de schans van de Starren verovert, doch is weder door den graef van Fontaine11 genomen; nu heeft hij de schans van de Philippine genomen bij Biervliet ende int water geset; gelove niet, dat die bij desen lichtelijck sal gerecupereert werden. Maer dit sijn noch geen hertslaegen.
Den prins is geweest ontrent s'konincks12 leger ende eenige myne getoont, maer de konincksche aenkommende is geretireert ende eenichsins beschanst; is nu weder tot Boxtel.
Den graef van Bucquoy13 heeft eenige compagnie van de Staeten doen retireren int schermutseren met goede couragie; men meynt ontren 150 man van den hertoch van Bouillions14 regiment.
De pest is seer sterck noch binnen Maestricht, soodat, indien den prins in guarnisoen treck, Maestricht wel mochte van meester veranderen.
182
De ordre is hier te lande beter als voor desen. De pensionnarissen15 blijven in Den Hage ende men is hier niet geresolveert contributiën in Walsbrabant te geven, maer liever voor dat gelt soldaeten te lichten. Den tijt sal ons in corten veel seggen, sommige hebben noch hoope tot Ursa minor16, maer ick sij van contrarie opinie, ofte de conditiën mosten seer veranderen.
Soo daer niet onder de hant gebrouwen wert tegen Oostenrijck, staen de saecken niet quaelijck, maer het schijnt, dat trou wt dese werrelt gebannen is, want men hoort niet als van groote achterdencken in alle quartieren, soodat de princen van haer eygen ministres niet verseeckert sijn. Indien den prins in Vlaendren niet wtrecht van dit iaer, houde ick de reste van niet, ende blijve,
Mijn Heer,
UEd. ootmoedichste dienaer,
W.d.O.
Den 16en Septembr. 1633.
Adres (met andere hand): Aen Men Heer Men Heer de Groot etc. tot Hamburcht.
In dorso schreef Grotius: 16 Sept. 1633. Stoutenburg.