Mon frère,
Op huyden ontfang ick uE. brieven van den 15 over Rouaen, van den 192 over d'ordinaire wegh, d'eerste bestelt door mons. Heufd3; dancke uE. voor de tijdingen, soo het particulier als het publijck aengaende.
Den coning - soo de meesters van de ceremoniën seggen - heeft tot mijne inhaeling gedeputeert twee marescaux de France, St. Luc4 ende d'Estrée5. Sij seggen de syeckte een van beyde belet, soodat ick noch niet en weet, wanneer ick in sal gaen. Meene morgen ofte overmorgen. De brouilleries van 't hoff hebben wel vrij wat retardement connen veroorsaecken, maer ick houde het daervoor, gelijck alrede hebbe geadviseert, dat onse Cimonsluyden6 daeronder hebben geroert ende
336
Charnassé7, dye tegen een van zijn vrunden geseyt heeft, dat hij mijn dienaer is, hoewel hij te hooff veel tegens mij heeff gewrocht.Tot de correspondentie met Serranus8 is mijn lust niet groot, om redenen uE. bekent. Voor 't landt meen ick, dat mijne correspondentie met Cimons volck dyenstigh can zijn ende dat men Vindex9 meer ende meer engagerende in de Rose10 de wegh prepareert tot hetgunt, waervan uE. adviseert. Latou11 sullen zyen, dat zij met Hannibal12 niet wel Stephanus13 connen houden ende moeten oversulx veele compagnons soecken.
Vandage ontfang ick brieven van Bloemcool14 van den 17/7 Febr., inhoudende, dat Spier ende een fort daerontrent, Maegdenburg genaemt, - de stadt Magdenburgh is verre van daer - in handen van de keyserschen zijn gecomen, dat Rheine bij d'Eems bij d'onsen is verloren ende weder becomen, dat hoop is tot handeling over Polen. Breder brieven mede vandaer ende van deselve date vermelden, dat groote defecten zijn in de Wormsche bijeencomste Tweebrugh, Wetterau, Straesburgh; dat de mareschaux de France daerontrent zijnde menen, dat den hertogh van Lotharingen15 met vijff duysent paerden, vier duysent te voet ende eenige stucken artillerie nyet veel voordeels en sal doen in Lorraine, alsoo den hertogh van Rohan16 hem met XVIm man tegengaet; dat den mareschal de la Force17 den 1 Febr. oude st. bij Manheim den Rijn is gepasseert, maer hem houdende ontrent Landau noch niet uyt en rechte verwachtende andere Fransche trouppen, dye tot Oppenheim soude passeren in intentie om Spiers ende 't fort Magdeburgh weder te becomen.
Tot de voorslagh van de Saxensche paix18, nu met stilstant van drye maenden ende enige naerder articulen op de proportie van het crijgsvolck, dat zij beyde sullen onderhouden - de keyser 50 tegen Saxen 30 - ende middelen om de onwillige tot de vrede te brengen, zijnde geprepareert, loopen veelen, insonderheyt de vorsten van den Neder-Saxensche crijgh, quiterende de directie van de heer rijcxcancellier19 ende churfurst van Saxen20, soeckt Brandenburgh21 in dese vrede te trecken, waertegen zeer werdt gearbeyt, soeckt oock aen hertogh Bernhard van Weymar22; Mansfeld23 schijnt op Francford te loeren, alwaer de quade
337
humeuren haer meer ende meer openbaeren zijnde bij haer onbeleefde brieven geschreven aen de heer rijcxcancellier, dye haer vermaende grooter garnisoenen te nemen.De propositie van Vrancrijck gedaen tot Worms streckt om ordre te stellen tot de betaeling van de armée van hertogh Bernhard. Dat de croon van Sweden haer verclare, wat zij doen willen bij de saecke van Duytschlant, de coning van Vrancrijck presenterende 12000 man; dat Bannier24 belast magh werden zijn leger te vougen bij Lunenburgh ende Hessen25.
't Gunt uE. van Engelant adviseert, meen ick waer te zijn ende dat de cours is nae Brasyl. Hyer loopt geruchte, dat Paraïba bij d'onsen soude zijn becomen26.
Van Ausburgh ende Norenbergh hebben wij niet quaeds, de vigeur, daer Vrancrijck toe werdt gebracht door het verlies van Philipsburgh27, sal de steden rasseureren.
UE. sal nu ontfangen hebben procuratie ende opening van mijne intentie op de saeck met Cesar28. Ick vinde mede goed, dat men sulcx vordere voor Fabius29 vertreck, aen denwelcke, alsoock aen Menander30 ende Augustus31, ick doe soo mijne dyenstelijcke bedanckinge, als mijne recommendatie.
Tot St. Denys, den I Maert 1635.
UE. dyenstwillige broeder
H. de Groot.
Adres (met de hand van Maria van Reigersberch): Aen Mijn Heer Mijnheer Reigersberch radtsheer in den Hoogen Radt in den Hage.
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 1 maert 1635 tot St. Denys.