Mon frère,
Aelianus2, die ick bij Valerius3 lange heb gesproocken ende mijnen dienst gepresenteert, heeft mij groot licht gegeven in den staet der Duytsche saecken, waervan den bant seer los is, ende dat principalijck, soo hij oordeelt, door beleyt van Vindex4. Het kan sijn, dat sijne versche beiegenynge hem met wat meer passiën doet spreecken, want inderdaet is de offensie groot ende het resentiment niet cleyne. Maer dewijle Valerius hem doorgaens secondeerde raeckende de quade prattijcken van Vindex, soo moet er vrij materie sijn; waerom Justinus5 genouch te doene sal hebben, kan hij dat verloop niet alleen stuyten maer oock redresseren. Dan de coniuncture van tijden ende saecken schijnen daertoe favorabel te sijn, bijaldien latou6 ten effecte wil brengen hetgene hij met Cimon7 heeft besloten. Aen Aristoteles8 is openynge daervan gedaen, die thuys is gegaen om last tot de ap-
359
probatie, waeraen niet wert getwijfelt. Themistocles9, Socrates10 ende andere sullen mede met haer vrienden spreecken. De rupture wert belooft11; sommyge achten dat seer veel, andere heel weynych ende meenen Virginius12 Terentius13 werckx genouch sal geven, ingevalle hij bij Pindarus14 comt, doch connen dat niet verwachten. Ick soude mede daer seer aen twijfelen, bijaldien Terentius hem eenychsints daervan conde excuseren.Gisteren met Calaber15 spreeckende communiceerde ick hem, wat ordre op uEd. inhalen was gegeven ende hoe Manlius16 bij ons Neeff17 buyten sijn postuyre was geseth, daer hij om louch; was van opinie, dat bij vertreck van eenyge van Cimons volck men daerover een resolutie most sien te doen formeren. Ick seyde, soo uEd. aengynck in sijn particulier, weynych lust daertoe te hebben, maer dat mij dochte het voor het publyck nodych was; advoueerde mij uEd. reden hadde.
Ick sal sien, dat den bequaemsten tijt werde waergenomen. Communiceerde met Gracchus18 d(e) advisen, die uEd. van Xenocrates19 mij mededeelde; dat van den (Ne)dersaxensen creyts stont hem niet aen, gelijck mede seyde Rhene bij de Sweetse niet weder was becommen. Hoe verde uEd. goet vint, dat ick met Sophocles20 correspondere, sal uEd. mij gelieven te laten weten.
Den heer van Beaumont21 sal niet verreysen sijnde den heer van den Honart gesurrogeert, die de commissie aenneempt. Van het huwelijck van Claudius22 met Artichaut23 seyt Valerius niet te weten, ende dat Tibullus' weduwe24 hem heeft verclaert liever dan sij dat soude doen haer altijt ongetrout te willen houden. Aelianus verstont, dat sij groote reden hadde, die hij oock particulariseerde, soodat ick wt verscheyde propoosten conde mercken, dat Bloemcoel25 hem verder als in finantiën gebruyckt. Des te meer goet ware, dat de alteratie, die hem bij Aelius' volck26 is gegeven, wat te neder werde ge(s)telt, want hij maer schijnt te wenschen occasie om hem te resenteren, he(t)welck in de publycke saecken geen goet
360
en kan. Ick hebbe hem wat gesocht te stillen, maer met weynych vrucht. Pels27 sal van gelijcke doen, doch begeerde ick uEd. soude schrijven, dat hij meende seer goet soude sijn, dat uEd., die sijn humeur kent, in sulken termen, als bequaem sout vinden, hem door de Bloemcoel wat tot minder resentiment sout soucken te brengen. Soo haest sal hij van Cimon niet wesen vertrocken, ofte sal met Calaber daervan spreecken, om occasie te vinden van bij hem te dilueren die ondragelijcke calumnie, daermede Bloemcoel wert beclat, waertoe Aelianus mij goede argumenten heeft gesuppediteert. Het retardement van uEd. receptie meenden Aelianus ende Valerius, dat wt die oorsaecke was gesprooten, dat ick niet heb willen contradiceren.Menander28 seyde mij desen naermiddach, dat eenyge haer vrij onstelt vinden, dat alle difficulteyt cesseert. Zosimus29 is van humeur gelijck doorgaens sijn degene, die huydensdaechs de saecken manieren, homo omnium horarum, qui omnibus vult obsequi, daer hij bij is; sijn credyt is groot bij Aelius, een van drie die30 met Cimons volck hebben gehandelt.
De ambassadeurs, die in Vranckerijck hebben gehandelt31, is elckx thien duysent guldens en vaisselle d'argent vereert. Met Hannibal32 sullen wij mede overhoop geraecken, soodat die van de Viole33 daerdoor sullen werden gesubleveert. Serranus34 heeft door brieven nieuwe instantie gedaen om bij Aristoteles te wesen; seven van Aristoteles' volck hebben dat versouck gefundeert geoordeelt, de reste affgeslagen.
Desen 12 Marty 1635.
In dorso schreef Grotius: 12 Martij 1635. N. Reig.