eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    3095. 1637 mei 26. Van N. van Reigersberch1.

    Mijn Heer,

    Men continueert ernstych, hoewel sijne Hoocheyt2 nu volle acht dagen tot Honstelaerdijck is geweest, met alles vaerdych te maecken, dat tot optrecken nodych is, ende sijn de Gedeputeerde ter Generaliteyt serieuselijck vermaent te willen

    321

    sorgen, dat een halff millioen3 tot de legercosten voor het wtgaen van de maent Mey bij de provintiën pro rata van yders quote sonder faute mach wesen verschaft. Evenwel heeft het mijns bedunckens cleyne apparentie, dat yet bij desen staet voorgenomen sal werden, aleer den conynck4 niet alleen marchere, maer wat aengegrepen sal hebben. Wat apparentie daertoe is, can uEd. daer best oordeelen.

    Veele hier sijn ingenomen met seer grote concepten ende laten haer vorenstaen, dat het op Namur ofte Ceulen is aengesien, beyde plaetsen, daer seer groote macht ende vigeur toe soude werden gerequireert.

    Hermesteyn5, hetwelcke seer pericliteert ende prompt secours nodych heeft, hoopt men dat bij hartogh Barent van Weymeren6 sal werden ontset.

    Monsieur d'Avaux7 schijnt te Hamburch meest te procureren een bijeencomste van de gesanten van Vranckerijck, Engelant, Sweden, Denemarcken ende desen Staet, daerin hij veel obstaclen vinden sal buyten de ordinaris dispute van préséance.

    Tusschen Engelant ende Denemarcken is gans geen goede intelligentie ende spruit haer misverstant daeruyt, dat den conynck van Engelant8 instantie hebbende gedaen tot meermalen om te gauderen van sijn contingent in de contanten ende juweelen bij de coninginne-douagiere van Denemarcken9, sijne grootmoeder, naergelaten den conynck van Denemarcken10 naer lange delayen souckt te betalen met een refuys seggende, hetgene sijne M.teyt van Engelant daerover soude competeren in te houden tegens het belooffde ende niet betaelde secours den conynck van Denemarcken toegeseyt ten tijde hij op de instigatie van Engelant de wapenen tegen den keyser11 heeft aengenomen12. Sulcx wert ons wt die quartieren geadviseert ende verder, dat den biscop van Bremen13 op de Elve over Bruntsbuytel (niet)14 verde van Staden een sterck fort laet opwerpen om te beletten de (de)15 scentie van volck, indien Engelant eenyge naer den Pals soude willen senden; gelijck mede geseyt wert bij den conynck van Denemarccken, hartoch van Holsteyn16, ende den grave van Oldenburch17 te sijn besloten geen inquartierynge in hare landen toe te laten de soldaten, die Engelant soude daer willen doen landen, daertoe noch weynych apparentie is, want wij van geen preparatiën daertoe nodych wt Engelant en vernemen, hoewel drie, vier dagen geleden in het hoff van de coninginne van Bohemen18 tijdynge was, dat op de comste van een courier, bij den grave van

    322

    Lijcester19 gedepescheert, sijne M.teyt de Sweetse officieren permissie tot lichtynge hadde gegeven, waertoe sij tevoren niet hadden connen raecken, daerop glosen terstont wierden gemaeckt, alsoff oock voorder soude werden gegaen, doch ten schijnt niet, dat sulckx wert gemeent.

    In wat pointen het tusschen Vranckerijck ende Engelant staet, wat apparentie van tractaet ende waeraen het hapert met alles wat daeraen dependeert, heb ick uEd. acht dagen geleden20 ter begeerte van ons Neeff21 versocht mij (p)unctuelijck te willen laten weten, hetwelck om off den vorygen brieff niet ter hant en ware gecommen, ick hier van nieuws repetere.

    Den conynck van Denemarcken toont hem in alles seer goet keysers ende is wederom met die van Hamburch in misverstant over den tol op de Elve ende voeren sijne scepen, die hij daer gebruyckt, in hare vanen den swarten dubbelden arent.

    Den hartoch van Holsteyn dagelijckx in prejuditie van den adel sijne autoriteyt souckende te vermeeren wert seer van denselven gehaet, ende adviseert een wt Holsteyn aen een heer, die mij den brieff heeft gecommuniceert, dat, indien de Sweden in die quartieren quamen, sij wt haet van den hartoch toeloop souden vinden. Den gemelten hartoch schijnt groter concepten te voeden als sijn fortune machtych is hebbende hem met een seer prejudiciabel contract ingelaten in den Persischen handel over de Moscou, waervan den conynck van Denemarccken dese dagen discourerende seyde, hij out was, maer wenste soo lange te mogen leven, dat hij soude mogen sien, hoe de crone Sweden het oorloge met den keyser, den hartoch van Holsteyn den Persiaensen handel soude becommen.

    Den conynck van Denemarccken boven de alienatie, die hij als finitimus altijt van de croone van Sweden heeft gehadt, is daertegens des te meer gealtereert, omdat den hartoch van Saxen22 in soo desolaten staet door de Sweetse wapenen wert gebracht, ende kan den hartoch van Holsteyn oock niet deguiseren de Sweetse niet gunstych te sijn.

    De lichtyngen van den mareschal Ransou23 oordeelt men, dat qualijck voort sullen willen, alsoo veele officieren in Duytslant seer tegens Vranckerijck sijn gemiscontenteert ende de heeren Staten niet alleen alle wervynge op dese frontieren hebben verboden, maer oock de gouverneurs belast deselve te beletten, oock met apprehensie van de officieren, gelijck oock tot Wesel ende Rees eenyge in apprehensie sijn genomen, ende is hetselve nodych geweest om te verhinderen de ruyteren ende knechten in dienste van desen staet aengelockt door het loopgelt hare compangiën te abandonneren, gelijck sij met groot getal alreede begonden te doen.

    De Duinckerckers hebben haer nu eenygen tijt herrewaerts veel getoont op de custen ende voor de zeegaten, de lestmael den 19 deser met 14 scepen: 7 conynxscepen, 7 fregatten op ancker gelegen hebbende voor het Texel, ende heeft den admirael Dorp24, die met 20 scepen in zee is, die nergens connen bejegenen, cruyste

    323

    buyten de bancken voor Dunckercken om haer, als sij in willen, te attrapperen, doch comt nu tijdynge wt Zeelant, dat sy evenwel onverhindert in sijn geraeckt donderdach voorleden, maer vrijdach en wist den admirael dat niet. Soo sulckx is, sal nieuwe miscontentementen tegens hem baren sijnde het varende volck seer onpatientych ende den viant dagelijckx de gevangenen harder vallende eysschende nu van een jongen voor rantsoen, die sij tevoren om niet thuys sonden, hondert guldens, 200 van een bootsman ende .....25 van een stierman van de vissers. Haer macht, die alreede is geclommen to(t... o)ff 18 conynckxscepen tusschen de dartych26 ende veertych fregatten; dus gaende sal meerder worden ende ons bootsvolck, dat de voordeelen ende buyten volcht, verloopen.

    Wt Brasil is geen tijdynge; dan hoopt men, dat in de Negenthiene iegenwoordych tot Amsterdam vergadert het different tusschen de Camers sal werden bemiddelt.

    De Staten van Zeelant hebben een groten alarm, doordien den viant in Vlaenderen veel volckx ende royteryen versamelt; verstercken Casant met al het volck, dat sij wt de garnisoenen connen lichten, omdat sij meenen, hij het ooge derrewaerts heeft.

    Soo datelijck wert ons de tijdynge gebracht. Het is heel wel bij den heer Spierynck27 genegotieert, dat hij in dese groote schaersheyt van gelt noch heeft connen obtineren betalynge van drie maenden subsidie ter somme van 150000 gulden.

    Den commissaris Croese28 van Hamburch gecommen, daer hij was gegaen om te sien den heer Aisma29 mede te brengen, relateert hem noyt te spraecke heeft connen commen, hoewel noch binnen Hamburch was ende recht, soo hij, Croese, quam om den burgemeester Vogelaer30 te spreecken, den heer Aisma wt den huyse was gegaen. In het huys van Aisma vont de bagagie gepackt ende weynych pampieren, die hij met permissie van de magistraet heeft geconsigneert, alsoo desen staet niet en raeckten, medebrengende een declaratie van de verschoten costen in het vervolch van het leen van Amelant gedaen. Naer het schijnt soude de magistraet de apprehensie niet hebben gedeficulteert, maer apparentelijck naer advertentie van op de hoede te wesen.

    De Compangie van Oostindiën om haer retour, dat sij nu alle dage van ses oft seven scepen hebben te verwachten, van alderley gevaer te preserveren, sent in zee vijff wel gemonteerde scepen elck gemant met 120 coppen ende voucht het lant 3 oorlochscepen daerbij.

    Van Caesar31, gelijck ick Constans32 hebbe geschreven, wachte ick antwoorde op den lesten voorslach bij mij gedaen, die wel soude werden geaccepteert, indien

    324

    ick goet conde vinden, dat twee raden ter wedersijden te kiesen niet als arbiters van rechten, maer als arbitratores de saecke souden examineren, daer ick niet wilde naer hooren om des te meer te toonen, hoeseer ick mij verseeckere op ons goet recht ende haer daerom te meer doen verstaen om onderlynge sonder tusschencomste van andere alles aff te maecken. Niet verder connende sie ick niet, wat swaricheyt is sulckx toe te staen, indien die van ons werden gecoren tevoren werden geïnstrueert, hoe verde sij tot accommodatie alleen souden mogen gaen, daerop ick uEd. goede meenynge oock nader diene te weten.

    Crayenburch33, die nu apparent al is vertrocken, weet ick niet met wat conditie den hartoch van Weymeren accompangeert ende wat dessein uEd. voorder met hem heeft. Indien geen beter ogenmerck alrede hebt genomen, soude men connen sien, oft yemant bij gelegentheyt van sijn Hoocheyt soude connen verstaen, oft een plaetse van edelman openvallenden hij hem daermede soude gelieven te vereeren.

    Ick wachte op tijdynge van de pampieren ende voorts, wat ick diene te weten.

    Desen 2634 dynxdach ten twee uyren naermiddach 1637.

    Adres: Mijn heer Mijn heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.

    In dorso schreef Grotius: 26 Mey 1637. N. Reig.

    En in margine: Mey.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., 30 Ao 3. Eigenh. oorspr. Tesamen met nos. 3104, 3111 en 3118 beantw. d. no. 3136. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 352.
    2 - Frederik Hendrik.
    3 - In margine schreef Grotius: Half millioen.
    4 - Lodewijk XIII van Frankrijk.
    5 - Het tegenwoordige Ehrenbreitstein.
    6 - Bernhard, hertog van Saksen-Weimar.
    7 - Claude de Mesmes, graaf van Avaux.
    8 - Karel I.
    9 - Anna (1574-1619), dochter van Frederik II van Denemarken. Zij was gehuwd geweest met Jacobus I van Engeland.
    10 - Christiaan IV.
    11 - Ferdinand II.
    12 - In margine schreef Grotius: N.B.
    13 - Frederik, zoon van Christaan IV van Denemarken; zie over hem VII, p. 349 n. 9.
    14 - Bij het openen weggescheurd en door Grotius in margine hersteld.
    15 - Bij het openen weggescheurd en door Grotius in margine hersteld.
    16 - Dit moet slaan op Friedrich III, hertog van Holstein-Gottorp.
    17 - Anthon Gunter, graaf van Oldenburg.
    18 - Elisabeth Stuart, dochter van Jacobus I van Engeland, weduwe van de in 1632 overleden ‘Winterkoning’, Frederik V van de Palts.
    19 - Robert Sidney, graaf van Leicester, extra-ordinarius Engels gezant in Parijs.
    20 - No. 3080.
    21 - Frederik Hendrik; zie voor deze schuilnaam voor de prins J. Fox, Hugo de Groot en de Gravin van Hohenlohe-Langenburg in Ned. Archievenbl. 1962 1e afl., p. 40.
    22 - Johann Georg, keurvorst van Saksen.
    23 - Josias, graaf van Rantzau; zie over hem VI, p. 327 n. 13.
    24 - Filips van Dorp.
    25 - 600? Het getal is door beschadiging weggevallen.
    26 - In margine schreef Grotius: ‘18’ en ‘30’.
    27 - Petter Spiring Silvercrona, raad van financiën van Zweden.
    28 - Jacob Croese. Voor zijn rapport zie men ARA, Den Haag, coll. Aitzema no. 101, en G. Das, Foppe van Aitzema, p. 208.
    29 - Foppe van Aitzema.
    30 - Hieronymus Vögler (1565-1642).
    31 - Codenaam voor Rotterdam. Het betreft hier de pogingen door Grotius en namens hem ondernomen om zijn achterstallige salaris als pensionaris van Rotterdam alsnog uitbetaald te krijgen.
    32 - Maria van Reigersberch; de brief is blijkbaar verloren gegaan.
    33 - Diederik de Groot; hij bevond zich in het leger van Bernhard van Saksen-Weimar.
    34 - In margine met andere hand: Mey.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]