Mijn Heer,
De brieven van den XX Mey wt Londen confirmeren ons de tijdyngen, die te voren in het hoff van de coninginne van Bohemen2 waren gecommen, als dat den conynck van Engelant3 aen vier Sweetse collonels de lichtynge van 4000 mannen, te voren geweygert, hadde toegestaen, ende was daer hope, dat den grave van Licester4 in Vranckrijck soude een tractaet concluderen. Den Spaensen ambassa-
331
deur5 opposeerde hem seer tegens de geaccordeerde lichtynge voorhoudende, dat die maniere van doen soude renverseren het tractaet, daer hij speciale last toe hadde. Off die artificiën deselve cracht sullen houden als te voren, moeten nader tijdyngen ons seggen.Men verwondert hem hier, dat de Franse belooffde penyngen soo traech overcommen ende wert geseyt een pyncke met een missive te wesen affgeveerdycht om den conynck6 te vertonen, indien het gelt niet wert gepresteert, men oock van dese sijde geen staet en maeckt van gehouden te sijn hetgene daervoren is belooft.
Den heer Spierynck7 staet op sijn vertreck, doch soude garen de drie belooffde maenden subsidie medenemen.
De bijeencomste tot Hamburch geleyt heeft geen groten voortganck. Cracou8 heeft last bij provisie in plaetse van Aysma9 te letten, wat daer passeert.
Den conynck van Denemarcken10 equipeert alle sijne scepen, tot wat eynde weet men niet, maer is seecker, wederom is in nieuwe dispute met die van Hamburch over den tol op de Elve.
Den conynck van Polen11 heeft oock op de leste vergaderynge te Warsou, die haest wederom bijeencomt, voorgehouden om middelen te vinden tot equipagie van twaelff off veerthien scepen.
Vilhmarus12 heeft van nieuws grooten opheff met Vranckrijck13 ende presseert Gelhar14 Nordianus15 seer om Sagillus16, alsoo int velt wil [g]aen17. Magogs18 soon19 is bii20 Gestillus21 het capitainscap generael gedefereert22.
Den viant is geweest in de Clunder, gecommen door de reviere à gué, heeft een houve off twee verbrant ende in de tnegentych soo paerden als koien wech gedreven.
Eenyge avonturiers van Breda hebben23 een rijck steenbacker ontrent der
332
Goude, genaemt Tins24 te lichten; het dessein is misluckt ende een van de entreprenneurs gevangen.Wt Oosten noch Westen hebben wij geen tijdyngen. De vijfthien scepen van den viant, die lange het op dese custen hebben gehouden, sijn binnen Oostende onverleth gecommen.
Indien uEd. yet verneemt van25 Aelius'26 handelinge27, sal goet sijn Iovinianus28 het weet, want off wel Golilas29 reden heeft hem van Suenno30 niet wel te contenteren, soo kan den tijt noch anders commen ende darom moet men op alle occasiën letten.
Desen 2 Junij 1637.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 2 Iunij 1637. N. Reig.
En boven aan de brief: Rec: 23 Iunij V. Euskercke31.