1 -
Hs. Bibl. Nat. Parijs, fonds Dupuy 583 f. 27. Gedrukt Epistolae p. 32. De brief heeft noch datum, noch adres. In de Epistolae is hij op 't einde van 1615 geplaatst, en zeker is hij van vóór Aug. 1618, daar Grotius den orang oetang - waarover straks nader - gezien heeft. Volgens de uitgave zou hij gericht zijn aan de gebroeders Du Puy, doch dit komt mij zeer onwaarschijnlijk voor: Grotius' correspondentie met hen begint na zijn komst in Parijs in 1621; hun naam komt in de brieven tot nu toe niet voor. Eerder geloof ik, dat hij aan den gezant te Parijs, Ged. van den Baetzolaer, gericht is, aan wien Grotius ook later berichten
over gebeurtenissen in het vaderland schreef; zie b.v. zijn brieven van 6 en 8 Aug. 1617. De Du Puy's waren hartstochtelijke verzamelaars; in de hss. van het naar hen genoemde Fonds zijn tal van -brieven bijeengebracht, welke niet aan hen gericht zijn. De uitgevers der Epistolae hebben uit de aanwezigheid van den brief in dit Fonds de onjuiste gevolgtrekking gemaakt, dat ook deze aan hen gericht was.
De orang oetang is afgebeeld en beschreven door Nic. Tulp in zijn Observationes Medicae III cap. 56 (eerste uitgave 1641). Het is (Baumann in Nederl. Biogr. Woordenboek III p. 1251) de eerste goede beschrijving van dit dier. Tulp zegt, dat het uit Angola kwam en aan Frederik Hendrik ten geschenke werd gegeven.
Dat het briefje geen adres en geen datum heeft, is m.i. zoo te verklaren, dat het een los blaadje was, waarop Grotius een nieuwtje schreef, dat hij bij een anderen brief, die misschien in handen van derden kon komen, insloot, zooals b.v. het briefje aan Casaubonus bij n
o.
346; zie p. 323. Behoort bovenstaand briefje misschien bij n
o.
438?