eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    959. [1625] maart 28. Aan N. van Reigersberch.1

    't Is mij leedt dat het coffer ...

    Bijlage:

    Maria van Reigersberch aan Nicolaes van Reigersberch, [28 maart 1625]

     

    Mon frere,

    't Is mij leedt dat uE. zoozeer over mij claeght. Ick versekere u dat het bij mijn schuldt niet toe en compt dat het koffer daer noch niet en is, het heeft meer als een maendt wt mijn handen gheweest. Ick en kan niet beeteren dat al de waegens t'Antwerpen ghearesteert zijn. Al de Neerlanders die te lande reissen moeten om die reden de post nemen en bijaldyen ick uwe oordere ghevolght hadde, zoude het koffer al verdroncken gheweest zijn, nevens eenigh aender goedt dat ick naer Hollandt door den boode gesonden hebbe. Als men het over zee wilt zenden en kan men 't niet zekerder zenden als met iemandt van kennisse, gelijck ic ghedaen hebbe. Wij hebben verstaen dat vier Neerlanders ghebleven zijn met den boode die brieven ende goedt van mij hadde, zoo voor nicht Basyus2 als voor nicht de Bie.3 Ick hadde het aen monsieur Vonck, neef van den president Veenhuyse,4 ghegeven, die zijn koffer aen de boode ghegeven heeft; naer men zeidt, zoo is hij meede verdroncken. Het is noch beter dat het koffer wat lange wacht dan dat het zijn hooft spoeldt, en al keeft ghij al tsamen noch zoozeer, ick en weet er niet meer toe te doen als ick gh[e]daen hebbe.

    Ick hebbe wederom commissiën wt Hollandt om onttrendt seshondert gulden aen goedt te koepen. Ick en meene niet dat dat zoolange onderweege sal zijn, want als ick nu den eenen dach commissie crige kan ick den aenderen dach gaen, maer hebbe in de winter dickmael een maendt moeten wachten naer goedt weer. UE. sult te Delft een lobbe5 bij mijn moeder6 vinden; bijaldien se u wel aenstaedt sal der terstondt noch eene doen mae-

    258

    cken. Koussen en hebbe ick niet ghesonden, alsoo se uE. voor XIIII gulden weet te koepen, en ick moetter wel sesthien voor mijn man voor geven. Bijaldien se uE. daer meede voor begerdt, laet het mij terstondt weeten, sal se u met monsieur Rombouts t'Amsterdam7 zenden, die haest mendt te vertrecken.

    Adieu. Ick hebbe dickmael mijn slapen om het voorschreve koffer ghelaeten, ende dat doordyen ick er zoo dickmael om bekeven ben. Ick ben der half zieck van.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, H 5h, eigenh. oorspr., uitgegeven als no. 959 (dl. II, met een foutieve verwijzing naar de vindplaats Amsterdam, UB, cod. H 6e). De bijlage, eerder gedrukt in H.C. Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 75-77, bevindt zich op hetzelfde blad. De koffer waarvan in de briefwisseling sprake is, bevatte in Parijs aangekochte kleding. Vgl. de bijlage bij no. 944, in dit supplementdeel, en no. 959 (dl. II), n. 2.
    2 - Geertrui van der Dussen, echtgenote van Johan Basius (1574-1645), lid van de Rekenkamer van Holland.
    3 - Maria van Almonde, vrouw van Joris Dircksz. de Bie, thesaurier-generaal der Unie.
    4 - Reinoud van Brederode (1567-1633), heer van Veenhuizen, sinds 20 april 1602 president van de Hoge Raad. Zijn ‘neef’ Vonck is niet geïdentificeerd. Vgl. A.W.E. Dek, ‘Genealogie der Heren van Brederode’, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 13 (1959), p. 125-126 en 143, met een vermelding van Adam Vonck, vader van Geertruid, echtgenote van Floris van Brederode van Cloetinge († 1635), een ver familielid van de heer van Veenhuizen.
    5 - Een lobbe is een linnen, met kant versierde kraag.
    6 - Maria's moeder Mayken Claes (Maria Nicolai) of schoonmoeder Aeltje de Groot - Van Overschie.
    7 - Deze tussenpersoon is niet geïdentificeerd; misschien is hier bedoeld de in Antwerpen geboren Amsterdamse koopman Jacob Jacobsz. Rombouts (1581-1626) of diens jongere broer, de Amsterdamse graanhandelaar Rombout Jacobsz. de Jonge (1585-1652) (Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, p. 80-81).