eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    944. 1625 januari 30. Aan N. van Reigersberch.1

    De uwe van den XIIIIen ...

    Bijlage:

    Maria van Reigersberch aan Nicolaes van Reigersberch, [30 januari 1625]

     

    Mon frere,

    't Is mij leedt dat de vrienden zoozeer naer haer goedt verlangen. Ick hebbe uE. voordesen gheschreven dat ick zeer langh aen een quaedt been gheseten hebbe. Ick versekere uE. ende de aendere die der bij geïnterreseert zijn, dat mijn eerste wtgaen gheweest is om stoffen te koepen. UE. weet alles te Paris wel te crigen is, dan niet zoo wel als men meendt, tenzij dat men veel bekoght wilt zijn. Die de waerde voor alles wilt geven kan wel drie boedtschapen op een naermiddach doen, en rekendt eens hoeveel dat ick er hebbe. Ick ve[r]sekere uE. dat ick wel drie daegen ghelaten hebbe alleen om dammast voor mijn susters behangsel te koepen, dan gheloove dat ick het schoenste ghekogh hebbe datter in Paris is. Dan hebbe mijn kommissie al wat te buten ghegaen, dan hoope dat de stoffe zoo wel behagen sal dat ick geen ondanck en sal hebben. Ick wil altijdt dat wel seggen dat ick voor mijnselve zooveel moite niet neemen en zoude. Alles sal binnen vier ofte vijf daegen ghemackt zijn. Hier is een boode ghenaemdt Jan van Leiden, die binnen thien ofte twalf daegen meendt te vertrecken naer Diepen ofte Kalis;2 bijaldyen dat men meendt datter eenigh perickel van Mansveldts volck3 is sal het door hem over zee zenden. Dan de zee en is meede niet als te veil alsoo der onlans veel scheepen ghenomen zijn. Ick sal aen de

    243

    koopluden doen vernemen of zij haer goedt noch over landt zenden, en bijaldyen zij het haere noch betrouwen zoo en behouven wij geen swarigheyt te maecken. Ick sal der zoo wel op letten als mogelijck is. Wat mijn geldt belangt, sal met den eersten ghetrocken werden. Wilt eens aen suster Bloncke4 zeggen dat ick haer bidde dat bijaldyen mijn gaeren noch niet gheweven en is, dat het met den eersten magh gheschieden.

    Hiermede sal ick er wtscheiden en zeggen goeden nacht. Groedt alle de vrienden en vaerdt wel. Mij dunckt dat die vriaeige al wel voortga[e]dt, ick hoer dat de Bie5 zijn best zeer doet. Nicht de Bie6 heeft mij gheschreven dat het met haer moeder zeer qualijck is.7 Ick sal blijven

    uE. suster en dieneresse,
    Marie Reigersberch.

    (S)chrift8 of suster Reigersberch9 (n)och zoo qualijck slaeght (en) oft ick noch zoo wel in (El)isabedts10 gratie stae als voor(des)en, en hoe het met haer (ko)eckbouck al gaedt. Zeght dat (ic)k haer heb doen groeten.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, H 6e, eigenh. oorspr., uitgegeven als no. 944 (dl. II). De bijlage, eerder gedrukt in H.C. Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 118-119, bevindt zich op hetzelfde blad.
    2 - Dieppe of Calais.
    3 - De troepen van condottiere Ernst, graaf van Mansfeld-Heldrungen, markies van Castelnuovo en Buttigliera.
    4 - Suzanna van Reigersberch, weduwe van de in 1622 overleden Anthonie Bloncke, raad en burgemeester van Veere.
    5 - Joris Dircksz. de Bie, thesaurier-generaal der Unie. Kennelijk was hij betrokken bij de pogingen voor Nicolaes van Reigersberch een geschikte huwelijkskandidate te vinden. Zie no. 933 (dl. II) en H.C. Rogge, o.c., p. 110-111.
    6 - De Bie's echtgenote Maria van Almonde.
    7 - De moeder van de thesaurier-generaal der Unie, Joris Dircksz. de Bie, heette Theodora (Dirckje) Cornelisdr. Sorrighen (van Broeckhuysen); vgl. no. 951 n. 20, in dit supplementdeel.
    8 - Tekstverlies door een afgescheurde hoek.
    9 - Rogge veronderstelt dat hier bedoeld is Martha van Reigersberch, echtgenote van Jacob Campe, burgemeester van Veere, maar volgens een andere opgave zou deze Martha reeds in 1620 gestorven zijn; bedoelde Maria wellicht zichzelf? Zie no. 1242 (dl. III), p. 271 n. 9, en H.C. Rogge, o.c., p. 3 en 61.
    10 - Deze Elisabeth was vermoedelijk een dochter van Jacob Campe (no. 1281 (dl. III)).