eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    951. 1625 maart 3. Van N. van Reigersberch.1

    Mon frere,

    Ick versoecke uE. garen bij alle occasie tot dickmael te schrijven, ende darom soo en lette ick niet nauw op mijn beurte. Desen comt buten sijn ordre, alsoo mijn broeder2 de leste brieven heeft ontfangen. Wij hebben nu hier het hertjen van den winter, den sneu heeft al thien dagen dick gelegen, het vriest daerbenevens sterck, den oostenwint wayt, doch ongestadych. Sondage met den morgen seylden de Oost- ende Westindysche schepen van Vlissyngen met goeden wint, keerden denselffden avont weder door contrari. Gisteren

    247

    naermiddach sijn sij wederom vertrocken. Den wint is noch goet ende wayt noch doorgaens; men hoopt sij het Canael sullen affgeraecken, dat ons van veel becommeryngen sal ontladen. De achthien schepen, in Pleytmout liggende, hadden ordre dese niet te verwachten; men meent die voort sijn. Die nu vertrecken sijn van de derde vlote, behalven den Admirael ende Vice-admirael van de eerste, die schadeloos tevoren ingecommen sijn. Den lesten storm heeft in 't Exel3 oock drie van de leste vloote seer beschadycht; twee hebben haer masten moeten kerven, sijn aen gront geraeckt, niet sonder groote vreese van verlooren te gaen. Die compangie heeft veel verhindernissen in haer begin. De Oostindische schepen sijn seven in getal, hebben ordre Engelant niet aen te doen, wt vreese van ongemack; geven haer wt voor Brasiliëvaerders. Het different4 is noch niet te neer geleyt.

    Wij sien hier grooten geval aen een groot deel van Mansvelts5 volck, wt Engelant gecommen; veele sijn voor den vorst naer Hollant gescheept, sommyge in de Langestraete gearriveert, somyge ontrent de Plaette6 ende Willemstat door het ijs gestuyt, alwaer sij sijn gelant ende groote armoede lijden. Ontrent de vijffdusent bij faulte van schepen waren voor Rammekens7 blijven liggen, om met de eerste bequaemheyt te volgen. Naer sij daer veel ongemackx, honger ende coude bij faute van haer officieren hadden geleden, sijn op het rapport van anderen, die de miserie voorbij passerende hadden verstaen, gelant ende alle gelijck in de vier steden van Walcheren in kercken, stadtshuisen ende leedyge plaetsen gelogeert, van stroo ende brant bij het lant versorcht. Tot Arnemeuden isser wel vijfthienhondert, ter Vere over de drie-, hier binnen Middelburch wel achthondert, tot Vlissyngen seer veel. De borgerije alhier doet seer groote caritate; crijgen tweemael daechs van alderley potagen groote quantiteyt. De gasthusen sijn in alle steden vol siecken. Veele hebben de beenen seer vervroosen, niet sonder peryckel van die te verliesen. Het is veel fray volck, maer sijn in seer sober equipage van cleederen. Sij sullen seer smelten eer sij werden gebruyckt ende (eer) sij wtgewinter[t] ende aen een vasten bodem sijn gebracht seer verloopen, 'twelck sommyge die hier sijn, daer sij wel werden onthaelt, opentlijck durven seggen, gelijck ick selffs hebbe gehoort. Men is hier seer bevreest geweest dat, dewijle de Hollantse passage is geslooten, de Franse ruyters van Calis oock souden aengecommen hebben, 'twelck hadde geweest om dit eylant te ruïneren ende de troupes te consumeren, want hier noch voorraet van vouder nochte quantiteyt van goet water voor de peerden en is. Men heeft door alle wegen den generael daervan geadviseert, van gelijcke Moy Lambert,8 die deselffde soude convoieren, ontboden, dat hij het Goereetsche gat soude kiesen. Den oostenwint bevrijt ons nu van alle sorge. Wij leeren nu bij esperiëncie, hoe onseecker ende beswaerlijck het overseesche secours is ende wat wij aen Duitslant hebben verlooren.

    Sijn Excellentie is wederom al vrij sieck geweest, is aen de beter hant. Het weer schickt hem niet om den thienden deser in 't velt te gaen; sulckx was de intentie. Den viant is den toevoer van alle eetbaere ware gesloten, selffs van den versschen visch, dat altijt vrij heeft gestaen, alsoo sij door dat middel oock gesouten visch ende altemet eenyge boter hebben doorgebracht. De du(urte) moet bij haer groot sijn, bij ons is se niet cleyne. De Vriese boter gelt negen stuvers het pont, de Delffsche thiene, schapenvleesch 6 à 7 stuvers, ossen- vijff, alles naer advenant; de terruwe alleen is redelijckx coops. Wij stellen van wedersijden het wterste bij, ende sal dit jaer mijns oordeels de marckt genouchsaem stellen wat van onsen staet is te hoopen. Soo de avantage van toevoer voor de paerden ons niet en helpt, soo vreese ick voor Breda ende consequentelijck voor een groot verloop van onse saecken. De costen sijn te excesscyff, het incommen op verre niet bastant, geen apparentie om veel vannieuws te connen heffen. Op verlies soude verswackynge van credyt volgen. Wij leven den becommerlijcksten tijt die wij in al ons leven hebben gehadt. Godt wil alles

    248

    ten besten stuiren. De cappiteynen van oorloge sijn thien maenden montcosten ten achteren; in het vooryge oorlooge sijn noyt meer als sesse geweest. De maentgelden loopen naer advenant. Met sluyten van de licenten is het incommen seer vermindert ende werden de Admiraliteyten met veele equipagiën extraordinaire beswaert.

    In dese gelegentheyt weet ick niet waer uE. beter conde sijn als daer ghij sijt. Bij ons is niet als swaericheyt voor het jegenwoordyge ende groote vreese voor het toecommende. Het lant behouden blijvende, sal ons ende uE. particulier eyndelynge wel gevonden werden. Wij werden gewaer dat wij dagelijckx veele voorderen, wtgesondert bij weinyge die haer in 't bijsonder verde in 't gepasseerde hebben geëngageert. In Hollant gaet het noch beter. Beveren9 is met eenparyge stemmen in de Gecommitteerde Raden gecommitteert. Muys10 favoriseert de oude. Blijenburgius comt wederom in het spil,11 is gecommitteert geweest op de Vergaderynge. Teresteyn12 buten credyt. Schepen Pol13 is tot Amsterdam beneffens Pauw14 weesmeester gemaeckt, den broeder van Bas,15 groot remonstrant, in de Admiraliteyt gestelt, Backer schepen bij sijn Excellentie gecoren.16

    Men schrijft ons dat Tilly's volck17 Maestricht meende in te houden tot haer betalynge; sijn bij de borgerije daer wtgeslagen met verlies van duisent man. De ruyters tot Calis sijn gemonstert sesthienhondert meesters, dat men schickt op driedusent paerden. Binnen Breda is alles wel. De leste tijdinge die wij weten, is van den 13 der voorleder maent. Hadden doen noch over de driehondertvijftich melckbeesten binnen, tot onderhout van siecke ende kinderen. Het broot wier publyckelijck tot de backers verkocht, te weten vijff pont goet roggenbroot voor ses stuvers. Alle weecke wiert havergort, stockvisch, honynck ende olye ommegedeelt. Die daer wtcommen seggen datter meer als voor vier maenden victualie binnen is. Hadden tegens het schieten van den viant versien ende alle de provisiën in de kelders gebracht om voor brant te preserveren.

    Twee schepen van Duinkercke met de vloote van Portugael wtgeseylt, daervan versteecken, sijn wederom binnen Duinkercke gecommen; hadden de reyse onwillych aangenomen. Derthien van de viants scheepen, in het Scuerken18 ontrent Duinkercke liggende, sijn seer gedevaliseert, drie seyt men geborsten. De onse, die op de wagt lagen, hebben haer masten moeten kerven; men weet nog niet waer één, met naemen Josias de Moor, is.19 Tot Arnemuden is seer groot verdriet onder Mansvelts volck: sterven als mus[en]. Wij sien nu eerst het verdriet van de oorlooge; Godt bewaer ons voor meerder.

    Ick schrijve desen met een getroubleert gemoet, overdenckende de swaericheyt van onsen staet ende de miserie die wij hier syen. Verwondert uE. darom niet dat de propoosten gebroocken, getroubleert ende misschien voor een deel deselffde sijn, die ick voordesen hebbe geschreven. Godt almachtych neme ons in sijne beschut ende bescherme ons vaderlant,

    uE. dienstwillygen broeder,
    N. v. Reygersberg.

    Wt Midd[elburch], desen 3 Martii 1625.

    249

    Wij hebben den doot van mevrou de Bye20 met droeffheyt verstaen. De vrienden varen hier seer wel.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris. Port 10 st.

    In dorso schreef Grotius: 1625 5[sic] Martii N. Reigersberg.

    Notes



    1 - Hs. Rotterdam, GB, RK, no. 1703: 7, eigenh. oorspr. Gedrukt in Rogge, Br. van N. v. Reigersb., p. 20-24 (no. 951 (dl. II)).
    2 - Johan van Reigersberch.
    3 - Het Gat-van-Texel (no. 940 n. 4, in dit supplementdeel).
    4 - De kwestie van de ‘Ambonse moord’ (1623).
    5 - Ernst, graaf van Mansfeld-Heldrungen, markies van Castelnuovo en Buttigliera.
    6 - Ooltgensplaat.
    7 - Rammekens, een rede aan de zuidkust van Walcheren.
    8 - Lambert (Lambrecht) Hendricksz., alias Moy Lambert, scheepskapitein uit Den Briel, commandant op de Vlaamse kust.
    9 - Willem Cornelisz. van Beveren, heer van Strevelshoek, die evenals de volgende, door Reigersberch vermelde regenten, uit Dordrecht afkomstig was.
    10 - Hugo Muys van Holy.
    11 - Adriaen van Blijenburgh, heer van Naaldwijk, kwam weer ‘in 't spil’ (spel): hij ging weer een rol van betekenis spelen (WNT XIV, kol. 2684).
    12 - Cornelis van Teresteyn.
    13 - Harmen Gijsbertsz. van de Poll (Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, p. 220 en II, p. 1331).
    14 - Reynier Pauw.
    15 - Pieter Jacobsz. Bas, oud-schepen van Amsterdam, broer van burgemeester Dirck Bas, legde op 13 februari 1625 als raad ter Admiraliteit van Amsterdam de eed af (Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 260).
    16 - Reigersberch doelt op Andries Gerritsz. Bicker (Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, p. 346 en II, p. 1179).
    17 - Troepen van Johan T'Serclaes, graaf van Tilly.
    18 - Het ‘Scheurtje’, een vaarwater tussen de kust van Duinkerken en de zandbanken.
    19 - Josias de Moor, Zeeuws scheepskapitein.
    20 - De moeder van de thesaurier-generaal der Unie Joris Dircksz. de Bie, Theodora (Dirckje) Cornelisdr. Sorrighen (van Broeckhuysen), was op 28 april 1549 in ondertrouw gegaan. Indien Reigersberch hier haar overlijden meldt, dan had zij een wel heel hoge leeftijd bereikt. Wellicht doelde Reigersberch daarom op Maria van Almonde, Joris de Bie's vrouw, van wie evenwel in de annotatie bij no. 1451 (dl. IV) wordt verondersteld dat zij pas in 1629 overleed. Vgl. n. 7 van de bijlage bij no. 944 in dit supplementdeel; H.C. Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 119; P.G.F. Vermast, ‘Eenige mededeelingen omtrent Delftsche de Bye's en hun magen’, in: Ned. Leeuw 55 (1937), kol. 186-192, en O.A. van der Meer, ‘Huwelijkse voorwaarden, verleden voor schepenen van Delft 1536-1594’, in: Ons voorgeslacht 26 (1971), p. 287-288 en 298-299.