eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    287

    1014. [1625] september 30. Van J. van Reigersberch.1

    Mon frere,

    Gisteravont ben ic wt Hollant gearriveert, waer ic mij tsedert mijn laeste schrijven2 aen uw E. heb onthouden. De goede hope die ic op mijn eerste vertreck van Den Haeghe had geconcipieert, is mij in dese reys meer ende meer geconfirmeert, hoewel ic, midts de menichvuldighe affairen van sijne Excellentie, die door de begraevinge van sijne Excellentie h[oogloffelijcker] m[emorie]3 ende den grooten toeloop van bijcans alle de gequalificeerde van het landt wiert gecauseert, ende insonderheyt overmidts desselffs indispositie, sijne hoochgemelte Excellentie niet soo wel heb connen spreecken als ic wel had gewenst. Ons broeder Mr. David4 heeft mij in dese reys vergeselschapt ende sijnen dienst aengaende de bedieninghe tot de bailiage van Vlissinghen gepresenteert. Ic ende hij sijn wel bejegent, doch alsoo Berchem5 alsnoch de plaetse niet volcoemelijck quiteerde, dat wij 'tselve wilden wtwachten ende alsdan sijne Excellentie aenspreecken, dat hij soude toonen ons vrient te sijn.

    Mij dunckt dat het gans dienstich waer, soo voor onse familie alsoock de gemeyne goede saecke, dat ons broeder dese saeck mocht emportuneren. De bedieninge is in haerselven goet ende soude eenyder hyerwt aff connen meten de genegentheyt van sijne Excellentie t'onswaert, ons sijn faveur in een saeck die immediatelijck van hem dependeert bewijsende, waerdoor eenygelijck bewoghen soude werden om onse vrientschap als voordesen te soucken ende die luyden, die men voordesen voor het hooft heeft gestoten, omdat men meynde dat sulckx aen den voorleden prins aengenaem was, niet meer te wedersien,6 d'welck oock niet ondienstich voor sijne Excellentie soude sijn. Want indien deselven - als men meynt jae - van meyninge is beyde de partiën indifferentelijck goet te doen, can niet beter doen als daervan preuve te geven in eene promotie, daer om de disputen niemant geremoveert ofte opentlijck wt de bedieninge is gehouden, soodat dese daer de contraremonstranten niet soude connen offenseren ende evenwel een voorschrift sijn waernaer sij sich souden hebben te reguleren ende wat sij voortaen van hunne hevich[eit] souden hebben te verwachten, ende een preuve aen den remonstranten dat sij niet langer als verstootelinghen souden werden gehouden; soude oock ons broeder, aldaer geadmitteert sijnde - in dat collegie in alle politique saecken de eerste stem hebbende -, aen de gemeyne goede saeck veel goets connen doen.

    In mijn gemelt laeste schrijven had ic mede op uw E. versocht daer te willen informeren off daer brieven van ridder in eenighe favorabele forme souden connen werden becommen ende wat de expeditie derselver souden commen te costen, opdat ic de costen wetende soude weten waernaer ic mij soude hebben te reguleren. Ic achte mij haest hyerop sult antwoorden ende de saeck in allen gevalle soo secretelijck beleyden als ic 'tselve in mijne voorighe brieven heb versocht.

    Vandaeghe is bij mij monsieur Meerman7 ende j[onckhee]r van Edem8 geweest.

    288

    Meerman heeft mij gesegt brieven van uw E. aen mij ende anderen gehadt te hebben, maer alsoo het schip, daer sijne bagagie ende oock sij van Calais mede waeren gescheept, was op het eylandt van Schouwen gepericliteert, dat hij derhalven geene van de brieven conde overleveren. Ic heb goetgevonden dit uw E. te adviseren off mogelijck den voorszegde Meerman aen yemanden van uw E. brieven hadde die haest vereyssen, opdat uw E. in tijts daerinne mochte versien. Sij sijn Saterdaege laestleden tot Calais in een boot van Vlissinghen gescheept, maer in de vloot voor Duynkercken commende hebben den admirael van Nassau9 gesalueert, die hun met een schip van oorloghe heeft geaccommodeert. Sij met hunne derthiene daerin gegaen sijnde hebben hunne bagagie met andere 28 sielen daerin gelaeten, die men segt Sondaeghe laestleden op Schouwen vergaen te sijn. Ic verstaen daer oock yet voor mijne huysvrau10 was; uw E. huysvrau sal mij gelieven te schrijven wat hetselve was ende wat het quam te beloopen, opdat ic mijnselven daervan debiteur in uwe rekeninghe maecke. Mij verwondert voordesen als alle andere niet een exemplaer van u laeste wtgegeven bouck11 ontfanghen te hebben; indien sulckx abusivelijck is geschiet, soo sal men dienen te sien waer sulckx hapert; soo niet, sal 'tselve wt den sin stellen. Dit sal ic wt u eerste schrijven verstaen ende gesaementlijck wat ic op mijn versouck heb te verwachten.

    In wat sollemniteyt de begraevinge van mijnheer de prins is toegegaen, ende wie deselve hebben geassisteert, ende hoe het genomen is dat d'heer Van der Mylen in deselve een paert heeft geleyt,12 ende wat instantiën bij het collegie van de Generaliteyt ter contrariën is gedaen, ende wat mijnheer de prins des niet jegenstaende heeft goetgevonden dat soude werden gedaen, sal uw E. wt Hollant verstaen.

    Hollant ende Seelant sijn vol siecken ende sterffen hyer veele; onder anderen is den rentmeester Van der Mersche13 mede overleden. Onder de onse hebben wij, Gode loff, geene siecken. Uw E. vader ende moeder14 sijn mede wel te pas, immers heb ic die in sulcken standt in Hollant gelaeten. Ic ben halff van meyninge, indien Godt mij gesont spaert, een goet deel van dese winter in Den Haeghe te passeren; sal niet naerlaeten geduyrende dien tijt alles te procureren dat tot uwen besten eenichsins soude moghen strecken.

    Ondertusschen naer mijne ende mijnes huysvrauwens dienstighe gebiedenis aen uw E., sijne huysvrau ende gansche familie, sal Godt bidden, mon frere, uw E. alle te nemen in sijne heylighe bewaeringh,

    uE. broeder ten dienste,
    J. van Reigersberg.

    Wt Middelburg, desen 30 September.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris. Port 10 st.

    In dorso schreef Grotius: 30 Sept. 1625 J. Reigersb.

    Notes



    1 - Hs. Rotterdam, GB, RK, 1679: 2, eigenh. oorspr. Gedrukt in Rogge, Br. van N. v. Reigersb., p. 764-767 (no. 1014 (dl. II)).
    2 - Deze brief is niet overgeleverd.
    3 - Maurits was op dinsdag 16 september 1625 begraven.
    4 - David van Reigersberch.
    5 - Jonkheer Jan van Berchem, sinds 2 mei 1622 baljuw van Vlissingen.
    6 - ‘niet meer te wedersien’, in de betekenis ‘niet langer te verachten’ (WNT XXIV, kol. 2370-2371). Zonder dit heel duidelijk aan te geven stapte Johan van Reigersberch in deze briefpassage over op de verhoopte benoeming van zijn broer Nicolaes tot lid van de Hoge Raad; vgl. no. 1001 (in dit supplementdeel), n. 10.
    7 - Waarschijnlijk de Leidse advocaat Mr. Gerard Fransz. Meerman. Tegen het einde van september had hij, op zijn terugreis vanuit Frankrijk, bij het eiland Schouwen schipbreuk geleden; zijn bagage met brieven en boeken van Grotius was daarbij verloren gegaan.
    8 - H.C. Rogge leest hier ‘Js van Edesten’; wellicht is deze jonker dezelfde als ‘monsieur van der Eem’ in no. 1106 (dl. III).
    9 - Willem van Nassau, heer van de Leck, sinds 18 juni 1625 vice-admiraal van Holland.
    10 - Johan van Reigersberch was sinds 1624 getrouwd met Jacomina de Waert.
    11 - De iure belli ac pacis (BG no. 565).
    12 - Cornelis Adriaensz. van der Mijle (Myle) leidde in de stoet een paard met het wapen van Meurs; vgl. no. 1011, in dit supplementdeel.
    13 - Volgens H.C. Rogge zou ‘den rentmeester Van der Mersche’ wellicht geïdentificeerd kunnen worden als Pieter van der Mersch, heer van Zuidland en Velgersdijk, hoogreemraad van Putten, maar uit de Notulen van de Staten van Zeeland 1574-1798, 1625, p. 384 en 400, blijkt dat het hier gaat om Johan van der Meersche, ‘rentmeester van de Heeren Staten van Zeelant’, die in deze periode overleed; op 29 oktober 1625 werd hij opgevolgd door Willem Brouwer.
    14 - Jan de Groot en Aeltje de Groot-Van Overschie.