eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1037. 1625 december 9. Van N. van Reigersberch.1

    Monsieur mon frere,

    Gisteren den 8 December ben ick tot Midd[elburch] gearriveert met intentie om in Zeelant acht off thien dagen te blijven, mijn affairen daer te verrichten ende alsdan met een deel van mijn bagagie ende boucken wederom naer Den Hage te keeren. Voor mijn vertreck hebbe ick soo in de camer als op de audiëntie paisible possessie genomen.2 Hoope mijn residentie, qualiteyt, omganck ende conversatie mij meerder occasie geven sullen om, hetghene mij nu meest ter herten gaet, voor uE. te konnen sorgen.

    Op mijn affscheyt hebbe ick Pietatis3 lange ende breet van veel en verscheyde saecken gesproocken; vinde hij meer ende meer confidentie in mij neempt, sal oock soucken dat faveur soo te employeren dat ick, gelijck ick schuldych ben, hem toone hoeseer ick genegen ben sijn vooryge vrienschap met alle getrouwe dienst te erkennen.

    Onder ander propoosten vielen wij mede op den stant van de religie, daerin hij oor-

    302

    deelt de verdeelynge ruïneux voor de kercken ende staet. Ick seyde uE. altijt van dat gevoelen geweest was ende darom alle mogelijck devoir had aengewent om de scheurynge, doen het tijt was, te beletten; dat uE. oock naer de gevallen scheurynge altijt hadde bedacht middelen, waer het mogelijck, om de scheurynge te heelen, ende dat ick bij verscheyde occasiën door uE. brieven was onderricht dat uE. oordeelde dat, blijvende het sinode sulckx het was, mits eenyge naerder verclarynge op eenyge articulen te doen, middel te vinden was, als die d'autoriteyt in handen hadden dat wilden behertygen, om de gedeelde leden wederom te versamelen. Dat smaeckte dien goeden heer voornemelijcke wel. Vraechde offer geen middel en was dat uE. sulck de predicanten daer,4 off Cretens[is]5 soudt connen doen verstaen. Ick seyde dat uE. met de eerste geen omganck en hielt ende dat uE. oock hadde begeert dat ick sijn excusen doen soude, warom uE. den anderen niet garen sout spreecken.6 De eerste redenen namp hij aen, hoewel ick merckte ende oock weet dat hij het liever anders sage. De redenen van uE. excusen, warom uE. met Cret[ensis] niet garen sout spreecken, contradiceerde hij niet, maer meende, off die waer waren, dat uE. die soo hooge niet moste wegen ofte most soucken bij hem te commen; misschien dat het andere operatie soude doen als uE. meent. Ick continueerde in uE. excusen, dan alsoo ick sach sijne E[xcellentie] sulckx ernstych was, namp ick aen uE. sulckx wederom te adviseren. Daertoe dient desen, die ick staentvoets binnen Middelburch schrijve; uE. sal gelieven daerop te letten ende te doen dat gevouchelijck geschieden kan ende dat uE. goeden raet gedragen sal.7 Dat durve ick uE. verseeckeren, dat dien goeden heer genegen is ten hoochsten om uE. goet te doe(n) ende anders niet als d'occasie en vertouft.8 Kan uE. die faciliteren, dient daer niet in te versuimen.

    Candenus, in wiens huys wij uE. gesontheyt met de heer Beaumont ende Artax[erxes] neffens Verdoes ende andere hebben gedroncken,9 seyt dat hij alles wil doen wat hij kan, ende dat hij weet dat Piet[atis] anders niet en souckt als met goede middelen te doen dat wij begeren. Bidde uE. daromme op uE. saecken selffs wel te letten ende te sien bij wat middel dat yet is te doen ende wat voorslagen best van mij connen werden gedaen. Ick mercke den tijt veel gheeft ende dat Piet[atis] alle gevouchelijcke ende ordentelijcke middelen niet en versuimt. Door Delft gaende sprack ick M[eerman],10 die mede van opinie is dat uE. alle devoiren tot vereenygen moet aenwenden. Driak[el]11 sage het oock garen. Ick sal uE. schrijvens verwachten ende daerwt garen verstaen, hoe uE. met den heer van Somersdijck vaert ende wat sijne Ed. daer maeckt.12

    Bidde uE. gerust te sijn ende sonder scrupule alles bij de hant te nemen dat niet tegens uE. reputatie directelijck en strijt; gelooft ick daervoor sooseer als uE. selffs becommert ben, maer alle interpretatiën moet men niet te seer vreesen, alsoo die oock contrarie interpretatiën lijden; ende wij moeten toonen aen Piet[atis] dat wij al ende meer doen als eenichsins mogelijck is. UE. sal daer te lichter toe verstaen, soo uE. considereert hoeveel hij om gevouchelijckheyts wille selver buyten sijn naturel moet doen. Dit metterhaest om

    303

    mij te acquiteren van mijn commissie ende uE. te toonen, hoeseer uE. saecke bij mij wert behartycht; recommandere die bij uE. niet mach werden versuimpt.

    Ick sal altijt blijven, monsieur mon frere,

    uE. seer dienstwillygen broeder,
    N. v. Reigersberch.

    Wt Midd[elburch], desen 9 December 1625.

     

    Alle de vrienden varen noch wel, Godt sij loff. Mijn gebiedenisse aen mijn suster ende de vrienden.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris. 12 st.

    In dorso schreef Grotius: 9 Dec. 1625 N. Reigersberg.

    Notes



    1 - Hs. Rotterdam, GB, RK, no. 1703: 23, eigenh. oorspr. Gedrukt in Rogge, Br. van N. v. Reigersb., p. 78-81 (no. 1037 (dl. II)).
    2 - Op 22 november 1625 was Nicolaes van Reigersberch als lid van de Hoge Raad beëdigd.
    3 - ‘Pietas’, ‘Pietatis’, schuilnaam voor Frederik Hendrik.
    4 - De predikanten van Charenton, vergaderplaats van de Parijse protestanten.
    5 - ‘Cretensis’, schuilnaam voor François van Aerssen.
    6 - Vgl. no. 1026A.
    7 - D.w.z. naar gelang uw oordeel het medebrengt. Zie voor dit gebruik van het woord ‘gedragen’ WNT IV, kol. 621.
    8 - ‘ende anders niet als d'occasie en vertouft’: en alleen maar op een goede gelegenheid wacht.
    9 - Ten huize van Jacob Wijts (Wyts) had Reigersberch met Simon van Beaumont, Cornelis van der Mijle (Myle, Artaxerxes) en Jacob van der Does (Verdoes), raad van Maurits en Frederik Hendrik, op Grotius' gezondheid gedronken.
    10 - Dirck Gerritsz. Meerman (1567-1631), Delfts brouwer en magistraat, met wie Grotius in 1613 naar Engeland was gereisd.
    11 - Schuilnaam voor Simon van Beaumont of Nicolaes Cromhout.
    12 - François van Aerssen; vgl. no. 1033 (dl. II).