Mijnheer,
De Uwe ontfangen hebbende ben ick gegaen bij D. Tilenum2, die uE. ten hoochste doet groeten.
Eenige stucken heb ick ontfangen, die over vyer maenden waeren gesonden ende de rest verwacht ick noch. T'gunt ick gezyen heb, behaeght mij wel.
Van de conferentie met de Louvesteynsche3 verwachte ick niet goeds, maer 't waer goedt geweest, had men dye met dat pretext connen uytcrijgen.
Hyer zijn bij mij geweest Veilleux4, predicant van Chastillon eenige maelen, oock Aubertyn5 van Chastres, meest om mij voor te werpen de nieuwe questies, dye sij seggen sonder eynde te zijn.
T'advys van d'Ailly6 gesonden aen Rivet7, waervan de vrouw van Tremouille8 copye gesonden heeft aen Sijne Excellentie9, is te accorderen met deghenen, dye blijven bij de vijff poincten, de rest uyt te sluyten; t' selve, seyt men mij, dat Turretin10 weynich voor zijn doot had geadviseert aen Maistresat11.
T'voornemen ende de woorden gebruyckt bij de Noordhollandsche synode12 gaen zeer groff ende is wonder, dat de prins ende alle de overheden de oogen niet en openen ende haer gesaementlijck daertegen stellen; veel meer is wonder, dat zij sulcke luyden haere synoden laeten continueren.
375
Men verhoopt hyer zeer op het oorlogh in ons landt. De dryehondert duysent gulden zijn wel getelt, maer de rest sal volgen als dye can: de finantiën zijn hyer zeer uytgeput, de gemeente arm ende op eenige plaetsen met swaeren honger beladen, de regiering onseecker.
s'Conings moeder13, hoewel de coning haer versoeckt te gaen nae Moulins, wil te Compiègne blijven tenzij men haer met geweldt wechvoere, schrijft zeer erbarmelijcke brieven aen den coning, maer den cardinael14 doet hem geloven, dat dit alles zijn contre-mine tegens 's conings authoriteyt.
s'Conings broeder15 is te Neufchastel onder Bery, had een brieff geschreven aen den coning tot zijne naerder verantwoording, van zijns moeders ongeluck ende soo voort, waerdoor den coning soo is ontsteecken, dat den brenger genaemt Briançon16 datelijck gevangen is gestelt, een goed middel om gheen hinder meer uyt dye hoeck te crijgen.
Men vreest voor een oorlogh, maer niet vóór den oogst, alsoo men nu bij gebreck van eeten geen volck in t' veldt soude connen houden.
Vale cum fratribus.
X April XVIcXXXI
uE. dyenstwillige
H.d.G.
Adres: A monsieur Monsieur van Meden.
In dorso schreef Wtenbogaert: Ra. 21 Aprilis Resp. 28 eiusdem.