eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1648. 1631 juni 26. Aan N. van Reigersberch1.

    Mijn Heer,

    De advysen, die uE. mij geeft van de saecken aldaer, comen mij hier wel te pas, daer alles ten quaedste werdt geduit tegens Sijn Excellentie2 door quade rapporten uit ons landt, ende de ongunste van Aelius3 tegen hem. Dan Aelii rijck loopt peryckel, soo door de lichtinge van 's conings broeder4, als door de groote onsteltenisse van de parlementen ende gemeente tegen hem. Veel boeckskens loopen dagelijck tegen hem. Den hertogh van Lorraine5 heeft den coning doen versoecken goed te vinden, dat sijne suster6 met 's conings broeder huwelijcke, waerop den coning geantwoordt heeft, wanneer sijn broeder aen hem sal schrijven, dat hij sal weten, wat hij sal hebben te antwoorden.

    De coninginne-moeder7 is noch te Compiègne, blijvende bij haer voorgaende resolutie van niet te vertrecken dan bij gewelt. [In] Italië is de ordre van de executie omgekeert ende werdt de restitutie van Mantua ende Pignerol voor het laeste gestelt om te geschieden over vijf, ses maenden. De saecken van Duytschlant ontstellen den cardinael8. Hij sent daer een van de Juliens9. Behelpt hem niet dan met sulck volck.

    UE. sal met monsr Boulen10, aen denwelcken ick een brief van addresse aen uE. heb gegeven, wel weten met voorsichticheit te gaen ende evenwel hem alle vrundschap toonen, gelijck oock den oom11 aen mij betoont.

    Bij den ambassadeur Waeck12 ben ick tweemaal geweest ende seer wel onthaelt. Hij meent den keurvorst van Saxen13 een accoord sal bemiddelen ende dat het oorlogh op Vrancrijck sal druipen. Men soude mij in Engelant seer garen gebruicken tot raedt in verscheide saecken, naementlijck van coopmanschap ende

    406

    visscherie. De coninginne van Bohemen14 schrijft veel aen hem. Maer hij is creatuyre van Carleton15, vijf ende twintigh jaeren geëmployeert sijnde in saecken van staet.

    Dat het hoff moderaet werdt, geeft mij een weinich hoope voor t'gemeen. Voor mijselve ben ick niet becommert. Alle mijn quaedt is, dat ick een lant, daer mij soo veel quaeds gedaen is ende daer quaelijck iemant van deghenen, die iet vermogen, voor mij sorght, niet en can vergeten.

    Vale

    26 Juni 1631.

    Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant in 's Gravenhage.

    In dorso schreef Reigersberch: broeder de Groot den 26 Iuny 1631 tot Paris.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Amsterdam, coll. R.K. H 15 k. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Enigszins beschadigd.
    2 - Frederik Hendrik.
    3 - Schuilnaam voor De Richelieu.
    4 - Gaston Jean-Baptiste de France, hertog van Orléans.
    5 - Karel, hertog van Lotharingen; zie over hem III, p. 195 n. 8.
    6 - Margareta van Lotharingen; over het huwelijk zie III, p. 206 n. 6.
    7 - Maria de Medici.
    8 - De Richelieu.
    9 - Zie over hem no. 1560, p. 291 en nn. 10 en 11.
    10 - La Boulée; vgl. no. 1658.
    11 - De Champdolan; vgl. no. 1658.
    12 - Sir Isaac Wake (1580?-1632), sedert mei van dit jaar (1631) Engels gezant te Parijs.
    13 - Johann Georg I (1611-1656, geb. 1585).
    14 - Elisabeth Stuart (1596-1662); vgl. III, p. 325 n. 8.
    15 - Sir Dudley Carleton; zie III, p. 58 n. 6.