eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1690. 1631 november 5. Aan N. van Reigersberch1.

    Mon frère,

    Alsoo ick verstae, dat Sijn Extie vandage sal sijn in den Hage, soo heb ick goedgevonden desen expresselijck af te vaerdigen om uE. te behandigen de requeste bij mijne huisvrouw voor desen aen de regierders der stadt Rotterdam gepresenteert met mijne commissie ende de acte van indemniteit, om deselve Sijn Extie te vertoonen ende daerbij deselve te verseeckeren, dat bij 't Resolutieboeck van de stadt volcomentlijck blijct, dat alle 'tgunt mij in de sententie te laste werdt geleit, is gedaen conform des stads resolutiën, gelijck oock den burgemeester Berckel2 op eergisteren aen monsr Prins3 bekende, jae seide, dat hij 't daervoor hiel, dat ick dicmael minder gedaen had dan mijne last medebracht. Hij seide oock, dat ick seer veel vrunden hadde. Ick wilde, Sijne Extie wel wist de affectie, die de burgerie mij toedraeght, de goede opinie, die de vroedschappen, selven van de hardste, van mij hebben, de vrunden, die wij hebben tot Delf, Amsterdam, in Zeelant ende ellewaert, om te meer te gaen met couragie, 'twelck in dese saeck hoochnodigh is, gelijck de heer Hertogsvelt4, aen denwelcken monsr Prins nae uE. vertreck heeft gesproocken, oordeelt noodigh te sijn. Deselve heer Hertogsvelt sal gaen ter vergadering ende soo iet op mijne saeck voorcomt, is geresolveert rondt te spreecken. Hij maect gantsch geen werck van dat abuys van Verzijde5 als niet sijnde van importantie, alsoo hijselve als des bij mij versocht sijnde goedgevonden heeft den burgemeesteren mijne comste aen te dienen ende dat ick van meninge was uit te gaen, soo het mijn scheen niet en belette.

    Uit vertrouwde vrunden verstae ick de onsteltenisse van Aurelianus6 ende dat hij 't Gallus7 wijt. Den oud-burgemeester Colster8 heeft mij doen weten, wanneer de saeck in de vroedschap dient, dat hij soo sal spreecken, dat men overal

    450

    sal weten, wat sijn gevoelen is. Jacob Jansz. Nevy9 wil mij verseeckeren, dat Duyn Claesse10, Uythoeck11 ende anderen van de derde partye mij niet tegen en sullen sijn, ende meent, dat ickselff behoore in de vroedschap te verschijnen, dat sulcx meer crachts soude hebben dan hetgunt bij rapport ofte geschrift soude geschieden. Puyck12 hadde gesproocken van mijne reconciliatie met de Staten-Generael, waerop ick geseit heb, dat deselve geen jurisdictie en hadden over eenigen Hollander buiten crijgh ende Admiraliteitsdienst sijnde, ende dat ick niet en wilde doen in prejuditie van de rechten ende privilegiën van 't landt ende stede, die ick altijdt hadde voorgestaen, dat oock sulcx soude strecken tot naedeel van de stadt vertoonende de consequentie, alsoo dicmael occasie voorcomt van dispuite met de provinciën. Eenige dunct mij, dat dit stuck wel beginnen te begrijpen. Maer den burgemeester Berckel, sooveel ick can mercken, soect het futselboeck, waerop men sal moeten letten.

    Hiermede,

    Mon frère, sal ick mij aen uE. dienstelijck gebieden.

    Den 5e Novembris laet, 1631.

    UE. dienstwillige broeder
    H. de Groot.

    Mijne gebiedenisse, soo 't uE. gelieft, aen monsr de Thou13. Wilt doch Sijne E. alles doen, dat hem magh toonen, dat wij sijne meriten ende affectie estimeren.

     

    D'heer secretaris monsr Antony14 heeft mij een dinck verhaelt, dat remarquabel is. Doen prins Mauris hier quam om de regierders te veranderen, wilde hij sien het eedboeck. Men had hem doen geloven, dat ick sijnen naem uit den eedt uitgedaen hadde met mijne handt. Soo hij 't boeck sagh ende niemant daerbij en was, die mij verantwoorde, wierd hij versterct in 'tgunt eenige quaede dienaers van de stadt hem hadden doen geloven. Den naem van den prins van Orangie was geweest in den eedt, doen aen Sijn Extie hooger memorie was gedefereert de Hoge Overheit. Nae sijn droevigh overlijden was dit verandert ende gestelt gehoorsaem te sijn de hooge Overheit van Hollant. Dese verandering was geschiet bij resolutie ende bij de handt van den advocaet saliger15, die doen pensionaris was. In mijn tijdt is niet

    451

    verandert dan dat bij 't woordt Hoge Overheit - omdat men begondt te sustineren, dat dyen tytel de Staten-Generael toequam - is bijgestelt: ‘Dat is de Staten van Hollant’ bij goedvinding van de vroedschap, niet bij mijn handt, maer bij de handt van Mr Antony. Ick en twijffel niet, off dit heeft mij veel quaeds gedaen bij Sijn Extie prins Mauris. Ongeluckigh sijn die gevangen sijn sonder acces ende alsoo sij haer tegen soodaenige slincksche slagen niet en connen verweren. UE. hier comende bij gelegentheit, sal het boeck selve connen sien ende de historie uit Mr Antony verstaen.

     

    In de gevanckenisse staet mij voor, dat ick verscheiden mael op dit poinct ben geëxamineert geweest. Maer om redene is sulx gelaeten buiten de sententie.

     

    De vroedschappen meest alhier wenschen om de tolerantie. Berckel vreest daerdoor aenhang te verliesen. Bastiaen16 is van sijn adherenten ende die heeft het advys nae den Haeg gesonden van Verzijden, waerover Hartogsvelt het tegen hem niet groen en heeft.

    Hier sijn veersen gedruct tot willecom17 ende gedruct bij een suivere broeder.

    In dorso van de hand van Grotius zelf: Den 5 Nov. 1631.

    Met andere hand toegevoegd: uyt Rotterdam.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Amsterdam, coll. R.K. H 16i Eigenh. oorspr. Niet ondertek.
    2 - Gerard Jansz. van Berckel.
    3 - Van het geslacht Prins hebben verschillende leden deel uitgemaakt van het Rotterdamse stadsbestuur. De hier bedoelde zal, dunkt mij, de in no. 1682, p. 442 en n. 6 aldaar genoemde Pieter Christiaensz. zijn, schoonzoon van Eeuwout Adriaensz. Bijlewerff.
    4 - Cornelis Jansz. Hartingsveld of Hartigsvelt, burgemeester van Rotterdam.
    5 - Jan Dircksz. Versijden; zie no. 1682, p. 442 en n. 7 aldaar.
    6 - Schuilnaam voor François van Aerssen.
    7 - Schuilnaam voor Frederik Hendrik.
    8 - Joost Adriaensz. van Coulster († 1649), van 1623 tot zijn dood lid van de vroedschap van Rotterdam; hij behoorde tot het college der Admiraliteit op de Maas van 1625 tot 1628, van 1631 tot 1634, van 1640 tot 1643 en in 1649; hij was penningmeester van de grote visserij in 1628, in datzelfde jaar gedeputeerde ter dagvaart en van 1629-1646 herhaaldelijk burgemeester.
    9 - De Rotterdamse koopman Jacob Jansz. Nevije (ook gespeld Noije, Noijen, Nuije); hij treedt op voor de nakinderen van Cornelis Cornelisz. Matelieff den Ouden, die van 1630 tot 1632 lid van de vroedschap was. Daar hij zelf in geen enkel college zitting had, is het aan te nemen, dat hij zijn inlichtingen van Matelieff kreeg.
    10 - Jacob Claesz. Duyn († 1635), calvinist, kwam in 1618 bij de omzetting van de magistraat door prins Maurits in de stadsregering van Rotterdam; als burgemeester en vervolgens in 1619 als baljuw en dijkgraaf van Schieland was hij een streng vervolger der remonstranten.
    11 - Pieter Henricksz. Uythoeck († 1637). Hij werd in 1618 door prins Maurits tot lid van de Rotterdamse vroedschap benoemd en bleef dit tot zijn dood; hij is herhaaldelijk gedeputeerde ter dagvaart geweest, in 1620 en 1621 burgemeester en in 1625 en 1628 had hij zitting in de Hollandse Rekenkamer.
    12 - Nicolaes Cornelisz. Puyck; in 1618 werd hij bij de verandering der stadsregering van Rotterdam door prins Maurits tot lid van de vroedschap benoemd, hetgeen hij tot 1638 bleef; in die tijd was hij zevenmaal burgemeester en herhaaldelijk gedeputeerde ter dagvaart. In 1638 trad hij uit de regering wegens vertrek naar elders.
    13 - François Auguste; vgl. no. 1687, p. 446 en n. 5 aldaar.
    14 - Mr. Anthony Willemsz. van der Aa, van 1618 tot 1625 secretaris van Rotterdam.
    15 - Mr. Elias van Oldenbarnevelt († 1612).
    16 - Niet geïdentificeerd.
    17 - Vgl. no, 1687, p. 446; zie ook Brandt, Leven I, p. 410.