eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1724. [1632] januari 8. Aan J. Wtenbogaert1.

    Mijnheer,

    Op gisteren heb ick ontfangen uE. missive van den II Januarij met de postdate van den vijfde. Ick en can uE. niet genoech bedancken van soo veel moeyten in mijne saecke genomen ende van het zeer pertinent advys ende onderechtinge van het gepasseerde.

    2

    Mijn broeder Reigersbergh2 heeft mij oock geschreven, naedat hij tot Rotterdam was geweest, ende ick heb hem geantwoordt. De requeste bij mij ingestelt3 send ick wederom bij mij geteyckent. Soo men niet goedt en vindt deselve in de vergaderinge te leveren voor als noch - het schijnt evenwel, dat men daertoe sal moeten comen - tenminste sal het goed zijn deselve aen Sijn Extie4, d'Edelen ende eenige Steden te laeten zyen om te toonen, waertoe ick overbodigh ben ende hoeveel ick doen wil om in mijn vaderlant gerustigh te mogen leven. Tsal de goeden animeren ende d'anderen te meer in het ongelijck stellen.

    De resolutie te Rotterdam van den fiscaal5 niet toe te laeten wensch ick te weten, off in de vroedschap is genomen. T' antwoordt van den bailiu6 aen (den) fiscael geeft mij wat hoope van verder te gaen.

    Wat Ducicampium7 aengaet, ick heb mede voor desen verstaen, dat hij aen den heer van Somerdijck8 is geobligeert, ende twijfele zeer, off de heer van Somerdijck door hem niet en heeft gewrocht om mij hyer te doen comen voor hebbende denselve heer van Somerdijck mij alsdan alhyer te doen ontfan(gen) een nieuw affront ofte te dwingen tot een soodaenigh versoeck, als ick buyten peryckel zijnde noyt en soude hebben willen doen. T'can oock zijn, dat Ducicampius soeckt burgemeester t(e) zijn ende daerom niet en wil doen dan ex praescripto Alphaei9 gelijck mijselff bij eenige van zijne dependenten is te kennen gegeven. Wat het praemie aengaet dat men op mij so(ude) stellen: als gheen stadt mij opentlijck wil mainteneren, off dan dat praemie geste(lt) werdt ofte niet, daeraen en is mij niet gelegen, want ick in sulcken gevalle (hoe) eer hoe lyever moet vertrecken. Soodat daerom alleen te besoigneren vruchteloos is.

    Wat mijne Apologie10 aengaet, ick heb geseyt, dat de voorgaende regeringe voor de verandering wettelijck was. Wye can daeraen twijffelen? D(e) privilegiën nopende het stellen van wet ende vroetschappen heb ick aengewesen; dat dye verandering niet en is conform deselve, is buyten questie. De nieuwe s(elffs) en souden, soo sulcx nu geschyede, niet connen verstaen, dat sulcx wettelijck wa(s). Op de personen heb ick niet gesproocken in t'particulier, wel op deghenen, d(ye) de raed hadden gegeven, ende daerbij gevoecht, dat eenige - niet allen - nae de privi(legiën) niet en waeren gequalificeert. De regering heb ick nergens onwettelijck gen(oemt), houde oock dye niet voor onwettelijck, aengezyen den tijd daerop gevolght, w(aer)door alle regiering gewettight wordt, ende het generale consent van de oude aengeblevenen sonder contradictie van de gedestitueerde. Mijn boeck selff is aen alle de overheyden gedediceert. Mijnen bryeff uyt Antwerpen geschreven aen de Staten Generael11 ende in het boeck geïnsereert toont het selve.

    3

    Nopende Salem12, de heeren, dye hyer zijn gesprooken, vinden wel goedt, dat Delff ende Rotterdam opentlijck verclaeren mij de residentie in haer stadt niet te sullen weygeren. Sij meenen, dat dye steden sulcx met recht ende interest mogen doen13. Soo sij t'selve seyden, dat men daeruyt vremde desseings soude imagineren; maer we(l) willen sij verclaeren, dat sij geraiden vinden, dat men mij in t'landt soude lijden dan ..... gebod om ellewaert te vertrecken, daer ick het landt off d(e) ingesetenen vandyen hinderlijck soude mogen zijn, t'welck sij meenen met goede ende pertinente redenen te connen becleden. Vinden oock goedt met Delff ende Rotterdam te spreecken. Sij en souden oock geen swaricheyt maecken mij hyer opentlijck te mainteneren, soo sij Alphaeus sulcx conde doen goed vinden, want sij sijn in sulcken staet, dat sij tegen sijn goed duncken niet en derven bestaen. Dat Alphaeus soo coel soude gaen, jae bijwijlen met zijne woorden anderen, dye wel willen, verhinderen, had ick noyt gemeent. Ick heb hem altijdt te veel goeds gegunt ende al gedaen tot zijne dyenst, dat in mijn gering vermogen is geweest. Nu zye ick, dat hij, sonder eenigh aenzyen op mijn onschuldt ende gedragen leedt, om de sterckste te complaceren mij wil dwingen tot een bedeckt pardon ende mij de vruchten wil doen verlyesen van eene soo lange patientie.

    Nopende t'appel van Leyden, ick soude moeten zyen de acte, waerop de judicature van de twee hoven is gefundeert, eer ick yet seeckers soude connen adviseren. Maer dat houde ick seecker, dat, soo de saecke comt aen de vergadering, dye van Amsterdam t' schaep quyt zijn. Noyt en hebben dye van Dordrecht hare questiën van de stapel noch deselve stadt met Haerlem ende der Goude de questie van de binnevaert aen de vergadering willen stellen.

    Dat men in Vrancrijck ende ellewaert buytenslands dit nieuwe decreet tegens mij zeer sal doen clincken, houde ick seecker. De andere requeste mij overgesonde weet ick, dat comt van een goed vrundt ende dye goede couragie heeft ende wel weet, wat redelijck is. Echter can ick niet resolveren om dye te teeckenen ende over te geven. Eerst sullen parthyen houden, dat zij mij dit door vrees hebben afgedrongen, daernae sullen sij buyten s'lands laeten luyden, dat ick pardon heb versocht; dat het versoeck om in t'landt te mogen blijven presupponeert de validiteyt van de sententie ende placcaet, sonder dewelcke ick sulcx niet en soude behoeven te versoecken; dat de woorden houdende, dat het ongeluck mij niet en is overgecomen bij boosdaet ofte schelmstuck, toonen, dat ick wel schuldt ken, maer niet quae secum habent sceleratum consilium, cum multo latius pateat peccatum quam scelus aut facinus14. T' is oock apparent, dat sij hoedaenigh versoeck ick doe een clausule sullen stellen in de apostille ofte resolutie, dye mij van nieus sal noteren als interdictie van mij te moeyen met publycke saecken. Mij daervan te onthouden en soude mij niet verdryeten, maer sulck verboth is infamant, ende mijn broeder Reigersbergh heeft mij alrede geadviseert van eenige propoosten van den heer van Somerdijck daerop lopende. In somma: alle versoeck - uytgenomen de presentatie van te comen aen de Justitie15 - is ten hooghsten prejudiciabel nae sulcken missive als aen de officiers is geschreven en can niet genomen werden anders als pro deprecatione. Ende waerom sal ick depreceren, dye de

    4

    last gevolght heb van mijne meesters gelijck dye van Rotterdam bekennen nae rijp ondersoeck ende Berckel16 tegen verscheyde personen heeft verclaert? Soo de steden goede wil ende couragie hebben, sij en behoeve mijn versoeck niet. Mijne affectie om in t'landt lyever te willen zijn dan daerbuyten heb ick met de daet genoech betoont. Mijne boecken, dye ick heb uytgegeven van de Hollandsche Rechten17, Grol18, etc toonen dit mede genoech. Soo dit alles ni(et) en helpt ende de quaden quaedt blijven ende de goeden slap, ende Alpheus de saecke meer terugge wil houden dan vorderen, waerom wil ick langer uytstellen te zyen om een goedt heencomen? Als ick schoon hyer mochte blijven op eenige creupele voet, waerom wil ick mijne kinderen stellen in een landt, daer sij niet als verachtinge en hebben te verwachten?

    Mijnheer, dit zijn mijne bedenckingen, daer ick nae rijp overleggen niet sonder ernstige gebed aan Godt tot noch toe niet en van afwijcke. Bidde, mij sulcx ten beste te houden ende de heer Pulchrum19, oock anderen als gunstige van mijnentwege te bedancken, gelijck ick uE. bovenal bedancke, ende Gode bidde uE. lang tot zijns naems eere ende veler luyden stichtinge te bewaeren.

    Den VIII Januarij op 't uyr, als D. Vossius zijn eerste les doet, waerop Barlaeus20 morgen sal volgen, zijnde t' sitten in de kerckenraedt uytgestelt tot over acht daegen.

    Adres: A Monsieur Monsieur van Mede.

    In dorso schreef Wtenbogaert: 1632 Daniël Magnus21 Recepta 9 January.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Leiden, coll. Rem. 193. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Beschadigd.
    2 - Nicolaes.
    3 - No. 1713 (dl. IV, p. 476); vgl. daarmede het concept opgenomen als bijlage no. 1.
    4 - Frederik Hendrik.
    5 - Mr. Nicolaes van Kinschot; zie IV, no. 1718, p. 480 en n. 10 aldaar.
    6 - Abraham Pietersz. Dullaert.
    7 - Cornelis Jansz. Hartigsvelt (Hartochsvelt of Hertochsvelt), geb. vòòr 1586, overl. 1641; vroedschap van Rotterdam (1616-1641) en burgemeester in 1628, 1630, 1631 en 1641.
    8 - François van Aerssen, heer van Sommelsdijk; zie over hem III, p. 6 n. 3.
    9 - Frederik Hendrik.
    10 - Verantwoordingh van de Vvettelijcke Regieringh van Hollandt Ende West-Vrieslandt, 1622; zie Ter Meulen-Diermanse, no. 872.
    11 - Dd. 30 maart 1621; zie II, no. 626 (pp. 61 v.).
    12 - Schuilnaam voor Amsterdam.
    13 - Vgl. no. 1723, p. 1.
    14 - Het bedoelde verzoekschrift bijlage no. 2, en bij Brandt-Cattenburgh, Leven I, p. 434.
    15 - Zie no. 1713 (dl. IV, p. 476).
    16 - Gerard Jansz. van Berckel, burgemeester van Rotterdam.
    17 - Inleiding tot de Hollandsche rechts-geleertheyd, 's-Gravenhage 1631; ter Meulen-Diermanse, no. 757.
    18 - Grollae Obsidio, Amsterdam 1629; ter Meulen-Diermanse, no. 712.
    19 - Simon van Beaumont?
    20 - G.J. Vossius en Caspar Barlaeus waren in 1631 aan het Amsterdamse Athenaeum benoemd. Over de strijd, die naar aanleiding van deze benoeming tussen Leiden en Amsterdam ontbrandde zie IV, no. 1585, p. 328 en n. 4 aldaar.
    21 - Schuilnaam voor Grotius.