337
Dit waren de innerlijke inzichten die De Groot van het tekenen en inleveren des voorgaenden verzoekschrifts terughielden,2 houdende zich zoo vreemt en afkeerig van eenig verzoek te doen, 'tgeen naer eenige lafhartigheit ofte schultbekenning scheen te smaken, dat hij zich bij iemant die hem een conditionele schultbekenning zocht aen te raden, liet ontvallen [Uit een brief van De Groot van den 14 Jan.]
dat hij geen pardon, noch half noch vierdepart noch achtste part en begeerde, maer wel vergeven wilde dengenen die hem misdaen hadden.