eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    337

    1729A. 1632 januari 14. Aan N.N.1

    Dit waren de innerlijke inzichten die De Groot van het tekenen en inleveren des voorgaenden verzoekschrifts terughielden,2 houdende zich zoo vreemt en afkeerig van eenig verzoek te doen, 'tgeen naer eenige lafhartigheit ofte schultbekenning scheen te smaken, dat hij zich bij iemant die hem een conditionele schultbekenning zocht aen te raden, liet ontvallen [Uit een brief van De Groot van den 14 Jan.]

    dat hij geen pardon, noch half noch vierdepart noch achtste part en begeerde, maer wel vergeven wilde dengenen die hem misdaen hadden.

    Notes



    1 - Gedrukt in Brandt-Cattenb., Leven I, p. 436.
    2 - In brieven aan Johannes Wtenbogaert van 8 (9) januari, 14 januari en 7 februari 1632 legde Grotius uit waarom hij ervan afzag het verzoekschrift te ondertekenen dat Wtenbogaert voor hem had opgesteld. Zie Brandt-Cattenb., Leven I, p. 435-436 en nos. 1724, 1728, 1740 en bijlage 2 (dl.V). Vgl. nos. 1734 (dl.V) en 1748A.