389
Mon frère,
Wat intentie ende apparentie bij Terentius2 is om met Virginius3 tot Pindarus4 te commen, sal Iustinus5 haest doen sien ende Ireneus6 connen doen verstaen. Dan verseeckert Iovinianus7, dat het tractaet8 met Cimon9 is gearresteert ende men iegenwoordych besych is om op de aggreatie te resolveren; waerover bij veele grote difficulteyt openbaert, bijsonder omdat sij niet en sien, waer Simonides10, daertoe nodych, is te vinden. Romulus11 stoot hem, dat de steden, die van12 Mustafa Bassa13 sullen werden gecregen, sullen moeten blijven onder Philippus14. Numerianus15 ende andere improberen de forme, die in het beleyden van desen saecke is gebruyckt; meene Aristoteles16 niet genouch is gedefereert. Andere contenteren haer met geen lecture, maer meenen visie behoren te hebben. Soodat van alle geen approbatie sal werden gecregen, maer evenwel sullen het sonder oppositie laten glisseren ende niet te min middelen soucken om het te effectueren.
De equipagie in Engelant17 voordert weynych ende wert gelooft daer niet veel van sal commen, alleen een middel is geweest om aen gelt te commen, waertoe veel aenslagen werden gemaeckt om sonder het parlement finantiën te vinden. Onlanckx is gewesen een sententie, daerbij eenyge, die van den conynck18 hebbende vercregen in Ierlant eenyge ongeboude landen tot culture te brengen, ende gecurseert sijnde de limiten haer geassigneert verde te hebben geëxcedeert [ende] de bosschen van den conynck gehouwen, sijn gecondemneert affstant van alle de landen te doen ende voorts gecondemneert in een amende van vijffmael hondert duysent guldens.
Het different tusschen de croon Sweden ende den conynck van Denemarcken19 nopende het stift Bremen is geaccomodeert ende sal den conynck van Dene-
390
marcken Staden worden ingeruymt, soo wanneer hij tot refusie van costen aen de croon Sweden sal hebben dertych duysent rijxdaelders betaelt ende ondertusschen sal furneren hetgene tot onderhout vant garnisoen weeckelijck nodych is; waerop Felix20 sal dienen verdacht te sijn, om Iovinianus middel te geven tot een bequame retraite.Den heer ambassadeur Skytte21 is noch hier, wert oock gehandelt over den tol van Dansyck. De gemelte ambassadeur toont uEd. seer te wesen geaffectionneert; gisteren bij sijn Extie sijnde verhaelde, hoeseer den conynck22 uEd. in sijn leven hadde geëstimeert, prees veel goede qualiteyten, alles in presentie van Louis de Guerre23, die het seer stil aenhoorde; ende den ambassadeur, die geen adveu wt hem hadde gelocken, reïtereerde het loff dickmael met verwonderynge, soodat die man vrij wat perplext was, die scheen, off hij conscientie maeckte van sooveel goets te moeten hooren. Onder andere propoosten seyde noch dien dach met verscheyde van den staet te hebben gesproocken, die niet als wel van uEd. en spraecken. Sijn conclusie was, dat uEd. noch met digniteyt in dit lant sal commen, op welck propoost sijn Extie nu verschydemael is gevallen. Ende hoewel ick wel mercke het niet en is met dessein om te sien, off bij ons daerop wert gedacht, maer wt pure affectie, omdat meent sulckx te behoren ende het garen sage, soo heb ick advoyerende, dat de notabelste van de staet het garen sagen sijn Extie te kennen gegeven, dat bij ons daer niet meer op is gedacht sedert uEd. den dienst van de crone van Sweden heeft aengenomen, met verseeckerynge, dat uEd. deselve met soo veel ijver ende affectie sal dienen als hij sijn vaderlant oyt heeft gedaan.
Den raetpensionaris Pauw24 ende de sijne doen groote devoiren om hem wederom in Hollant te helpen, schijnt oock sij goede hope daertoe hebben, maer is van geen apparentie. In sijn leste brieven schrijft hij, dat den heer ambassadeur van Sweden25 - anders spreeckt hij niet; schijnt scrupuleux is den naem te noemen - in het hoff aldaer solliciteert tot betalynge van het subsidie van Duytslant, dan dat daer weynych genegentheyt toe is, meenende genouch te sijn twee sulcken legers tot haren costen te onderhouden. En passant toont correspondentie met den resident van Sweden26 te houden; misschien om te kennen te geven, dat sonder praeiuditie van het publyck van uEd. visite hem kan onthouden.
Wt Westindiën hebben wij geen nader tijdynge. Van de compangie van Asseurantie wert wederom gesproocken ende sagen de meeste provintiën garen die wert geformeert, maer de negotierende steden moveren veel difficulteyt wt vreese van diversie van neeringe.
Een groot deel van de ruyterye is met den lieutenant-generael Stakenbrouck27
391
in Lutzenburg geweest. Met Alexander28 wert door een jesuit29 gehandelt, particulariteyten heb ick niet connen verstaen.Den ambassadeur Contareni30 heeft groot contentement in de visite bij uEd. genomen, gelijck getuycht in sijn brieff aen den advocaet Graswynckel31.
Sal dese eyndygen met groetenisse van veel heeren ende vrienden ende particulierelijck van de heeren Myle32, Beaumont33, burgemeester Oetgens34, iegenwoordych gecommitteerde raet, Brederode35, gouverneur van Venlo.
UEd. seer dienstwillygen broeder
N. v. Reigersberch.
Desen 26 Martij 1635.
Adres: A Monsieur Monsieur de Groot, Ambassadeur de la Couronne de Suède A Paris.
In dorso schreef Grotius: 26 Martij N. Reigersberg.