Mijn Heer,
Aelianus2, die bij Arcesilaus3 is, aggressurus rem non novam, heb ick gisteren gesproocken ende wt hem verstaen ende connen mercken, dat soowel Xenocrates4 als hij volcommen contentement hebben van Iustinus5. D'indispositie van Valerius6, qui laborat Rhenum calculo, beleth hem sijn commissie bij Cimon7 te volvoeren, die hij van Simonides8 wegen spreecken sal. Soo Constans' gesel9 yet bij Aelianus wil hebben verricht, Irenaeus10 kan daertoe werden gebruyckt.
De veroverynge van het fort Ferdinand, gelegen niet verde van het spuy tusschen het huys te Billant ende nader op den Rhijn, daer het secours voor het fort van Schenck wert overgescheept, daer wij vandage tijdynge van hebben becommen, versterckt de hope, dat Schenckenschans in onse handen sal haest geraecken11. Den viant hout vergaderyngen te Mol, Geel ende daerontrent; heeft het oock, naer men meent, op Ravesteyn.
Wij verlangen, wat de Franse ende Duytsche brieven sullen brengen.
Mijn gebiedenisse aen de bekende.
Desen 1 April 1636.
Ick en kan niet oordeelen, dat, mits d'onveylycheyt van de wegen, d'Italiaensche reyse is geraden.
Adres: Mijnheer Mijnheer De Groot, ambassadeur van de Coninginne ende croon van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. Tot Paris.
In dorso schreef Grotius: 1 April 1636 N. Reig.