Mijn Heer,
Ick heb den uwen van den 14 Maert2 wel ontfangen.
Hier hebben wij sonderlynge niet. Van Manlii3 saecke is tsedert mijnen lesten4 niet voorgecommen. Alcaeus5 slaept. Het volck van Picolomini6 is in aentocht geweest, men meende naer Schenckenschans; nu seyt men ons, sij een convoy tot Gennep hebben gebracht souckende verder te gaen, dat men haer sal beletten, ist mogelijck. Vijffthienhondert Geldersche boeren wercken sterck om een linie van communicatie te trecken van het spuy tot aen het huys te Billant; waer die voltrocken, soude men hopen, dat den viant met sijn secours te late soude commen. Men gelooft, de keyserse7 haer meenen meester te maecken van Luyck, waerdoor Maestricht in grote ongelegentheyt soude werden gebracht.
Van Calaber8 weet Iovinianus9 niet, wat hij sal seggen. Dese voorleden weecke is Volbergen10 gemaeckt thesaurier van mijnheer den prins van Orangie11. Van Straelsunt ontfange ick geen schrijvens12. Men segt mij, den heer Spierynck13 in dese quartieren comt; hope, ick hem sal sien.
Bij Caesar14 versuyme ick niet. Recommandere mij aen alle de vrienden.
Desen 31 Martii 1636.
Ick sal sien, off voor uEd. soon15 yet is te doen; maer in gevalle tot geen quartiermeesterschap, bij faulte geen plaetse vacant is, off anders conde geraecken, wat oordeelt uEd. dan best?
57
Adres: Mevrouw Mevrouw De Groot Tot Paris.
In dorso schreef Grotius: 31 Martij 1636 N. Reig.
En in margine: Gennep.