Mijnheer,
Ick heb hier sedert wynigh dagen vele visyten gehadt van d'heer Bulion2, surintendant van de financiën, bij ordre van de coning3, van mijnheer de prins van Condé4, van de graeff van Licester5, van hertogh Bernhard6. Elckeen vreest dat Swede haer sal ontslibberen: geven goede woorden, Vrancrijck oock gelt, om te zyen, off zij daerdoor connen becomen de approbatie van het tractaet bij de marquys de S.t Chaumont7 tot Wismar geconcipieert8.
D'heer van Oosterwijck9 in alle propoosten toont affectie. Ick heb hem oock goede dyensten gedaen ende sijne qualiteyten geroemt soo bij den voorss. heer Bulion als bij d'Engelschen10. Ick wilde wel weten, wat men daer hout van zijne predicant11.
Ick heb met den prins van Condé op 't stuck van de religie veel gedisputeert. Ick vrese voor den graeff van Nassau12 ende mij dunckt hij onlancx brieven heeft ontfangen van den paus13 door beleyt van den biechtvader14 van de coninginne van Engelant15. Daernae heb ick [over] hem verstaen, dat hyeronder sal volgen.
Uyt Regenspurg hebben wij nyet alleen advysen, maer papieren van importantie, waerbij blijckt dat den keyser16 soeckt met Sweden apart ende met Vrancrijck apart te handelen om den bant te breecken.
Den graeff van Licester heeft mij geseyt, hoe dat den coning van Engelant17 den tytel van hoocheyt mede heeft goed gevonden te geven aen den prins van Orangie18. Dit doet mij geloven, dat Vrancrijck ende Engelant in eius operis zijn
93
om de Nederlanden in oorlogh te houden, al waer het dat ellewaert vrede quaem te werden. Tot wij sullen verwachten wat Oger19 uyt Engelant sal brengen.Mij werdt geseyt, dat de coning van Vrancrijck aen den prins van Orangie bescheyt heeft gesonden van op Orangie nyet te pretenderen, dan soo verre sulcx nae de Fransche rechten gelt is uE. genouch bekent.
Hartogh Bernhard is hyer. Souckt een leger op hem selve te hebben om nyet langer gecnocht zijn aen den cardinael de la Valette20. Ick sal hem helpen sooveel ick can.
Mij dunckt, den graeff van Nassau sich tot de lutherschen wil begeven. Ick arbeyde om hem te houden in de moderatie.
De Franchoysen solliciteren noch gestaedigh om mij van hyer te hebben, maer mijnheer den rijcxcancellier21 verseeckert mij, gelijck oock d'heer Salvius22, dat sulcx mij in 't hoff van Sweden nyet alleen geen quaed, maer veel goeds doet.
Dusverre geschreven hebbende ontfang ick uE. brieven van de XIII23 ende XX24 January.
Indyen mijnheer Spierinck25 met mijn oudste soon26 can zijn gedyent, ick wil sijne E. Gestr. zeer garen daermede geryven nyet twijffelende, off het sal mijnheer den rijcxcancellier mede aengenaem zijn. Sijne Ed. Gestr. sal hem qualiteyt geven nae zijne discretie. Artens'27 credyt geeft Constans' gesel28 veel bedencken ende can Calaber29 te minder verwachten.
Uyt Sweden verstae ick, dat zij nae Colen niet en senden. Dye van hyer staen mede noch nyet gereedt om te vertrecken, te weten Feuquière30 ende Davaux31. S.t Chaumont sal d'eerste zijn.
Van de coninginne-moeder in Sweden32 had ick noch [uyt] niemant anders alhyer yet sulcx verstaen.
Indyen Cats33 begint in de ongenade te comen, wie sal succederen? An Fabius34?
UE. comste alhyer ende communicatie soude mij zeer aengenaem sijn ende heb daerom dickmael gewenscht ende geschreven. UE. gelyeve te zyen, wat can geschyeden.
94
Ick ben mijnheer Spyering geobligeert vanwegen de sorge, dye hij voor mij wil dragen. Ick hoop mons.r Heufd35, aen denwelcke de Franchoysen haer nu verbonden hebben tot betaelinge, voor mij sal sorgen; van de dispute, dye hij mij maeckt op 't stuck van de wissel ofte waerde van 't goet, dat mij hier veel importeert, heb ick sijne Ed. Gestr. geschreven. UE. doet wel dye kennisse wel te onderhouden. Ick en sal oock aen mijne zijde nyet ontbreecken om alles te doen, dat mogelijck om te thoonen, dat ick zijne vrundschap hooch estimere.
Vaert wel met alle de vrunden.
Den XII february XVIcXXXVII.
UE. gelieve met den eersten mij mijne papieren, dye bij d'heer Basius36 zijn, te bestellen sonder langer uitvlucht. Mij is daeraen gelegen.
Dedi nuper37 exemplum sapientis viri in vita privata turbida ac nutanti republica, T. Pomponium Atticum38. Dabo nunc egregii viri in honoribus versantis oppressa republica M. Lepidum39, de quo iudicium Taciti Ann. IV40 et specimen eius Annal. lib. III41 in narratione de Clutorio42. Cum quo loco confer quid idem de socero suo43 scribit illo loco: sciant quibus moris illicita mirari etc.44. Nec omittendum eiusdem elogium de L. Pisone Pontifice45 Annalium VI46.
Apparentelijck sal men over eenige tijdt beginnen te spreecken van een duc van Brabant te maecken47.
12 febr. 1637.
Adres: Mijnheer Mijnheer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant In Den Hage.
In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder De Groot, den 12 febr. 1637 wt Paris. Outsten soon bij Spierynck. Ad politicam quaestionem.