Mijn Heer,
Tusschen den ses ende sevenentwintychsten Februari hebbe ick ontfangen de
126
uwe van den 62, 123, 194 van deselve maent, daerop niet anders dient tot antwoort als dat ick, aleer Aelianus5 van uwen outsten6 te spreecken, op mijne consideratie nader schrijven sal verwachten, gelijck mede ronder verclarynge, wat met Crayenburch7 sijt geresolveert. De gepresenteerde conditie dunckt mij niet te verwerpen, te meer alsoo degene, die se doet, niemant heeft hem bestaende, daervoor hij soude willen sorgen.Dat van de reine-mère van Sophi8, soo niet met al sijn omstandycheden, weet ick dat ten principalen vastgaet, hoewel hier ook weynych off niet daervan wert gesproocken.
Aisma9 meenen veele, dat bij Cimon10 niet weder comen sal; dat hij met Calaber11 niet wel en is, soude ick durven verseeckeren.
Van Vilmarus12 wachte ick niet anders als seer goede correspondentie met Golilas13; hij is Ioviniani14 out confident vrient, een seer goet naturel, excepto communi nobilitatis15 malo. Bij occasie wilde ick, dat Felix16, nevens aenbiedynge van dienst, de memorie van vrienschap ververste. Humult17 mirabiliter inescat18 homines cibo, potu, argento19, ende met siluer20 te aesen mocht wel gout21 vangen.
Den heer rijxcancelier22 comt in Pomeren met volle macht om te oorlogen ofte te handelen. Den marckgraeff Sigismundus23, oom van den marquis van Brandenburch24, heeft versocht een pasport om te Statyn te commen, hetwelck geïnterpreteert wert een voorbereydynge tot handelynge, dewelcke in Engelant seer wert
127
geapprehendeert ende hier niet garen soude werden gesien. Den heer Spierynck25 dese occurrentie menagerende presseert seer het subsidie, tot welcke eynde saterdach in de Generaliteyt, sondach bij sijn Hoocheyt26 propositie heeft gedaen, waervan de provintiën met recommandatie rapport sal werden gedaen.Wt hetgene Oger27 in Engelant rapporteert schijnt, dat hope genomen wert tusschen Vranckerijck ende Engelant wat mochte werden gesloten, alwaer Engelant meer toe sal haesten om Sweden te beter te animeren.
Een vlote scepen, van Nantes commende naer dese landen van in(?) de twintych seylen is aen Engelants eynde beiegent van 8 Dunckerckers, 4 conynxscepen, 4 fregatten. De vier conynckxscepen attaqueerden twee ende twee de twee convoyers, die bij de Nantes-vaerders waren. Ontseylde scepen tot Rotterdam ingecomen relateren, dat sij vier uyren dapper hebben hooren schieten, daernaer niet meer, waerwt sij vreesen de oorloochscepen sijn vermeestert en een groot deel van de vlote, waer naer toe de fregatten haer hadden begeven, genomen. Wederom een groot verlies voor dese landen, die niet als dagelijckx te veel werden beschadycht in de principale zenuwe van haer welvaren.
Wat tusschen den28 ambassadeur29 van30 Engelant31 ende Humullus'32 volck33 is gepasseert heeft Golhar34 Iovinianus verhaelt ende verstaet wel, dewijle Sigthunius35 de last heeft, die hij aen Engelant36 heeft verclaert te hebben, niet anders heeft connen doen. Evenwel sal dese rencontre geen goet doen om nader correspondentie tusschen Sophi ende de Lelie37 te maecken. Suenno38 was curieux te weten, wat mijn brieven daervan hielden; seyde niet te hebben. Gestillus' man39 heeft een lanck verhael van alle particulariteyten daervan gemaeckt.
Van Savoye hoorde Magog40 nieuw toe, meent de Lelie de eerste v[i]site41 niet sal willen doen.
Dat Venetië formaliteyt gebruyckt, hout men hier vremt, ende wert mij geseyt, den ambassadeur42 hier is te verstaen gegeven, dat, indien het niet wert ge-
128
repareert, men geen ambassadeur van dese staet naer Venetiën senden sal. Laet mij eens weten, hoe tsedert de gevallen dispute de Engelsche ambassadeurs43 haer in uwe Ed. regard dragen, ende continuelijck hetgene in die ende andere saecken soo veel weetbaer is.Ick sal niet versuymen Felix' diensten aen Golhar bij alle gelegentheyt te presenteren. De quade officiën, die de Latouw44 tegens Gohlar bij Sophi doet, meen ick niet, dat van Aristoteles45 commen. Calaber heb ick geseyt de aenbiedynge bij den conynck van Vranckerijck46 gedaen. Laudabat constantiam et fidem et fatebatur eiusmodi hominum magnam esse penuriam.
Picolomini47 is vertrocken. Den lantgrave48 doet nieuwe lichtynge.
Aisma wert geseyt tot Franckfort te sijn ende op commende wech. Dat van Amelant sal noch moyte geven.
Beria49 verseeckert van sijn goede genegentheyt. Van Burno50 gelove ick noch hetgene ick voor desen hebbe geschreven.
De stucken van Calaber sal uEd. nu hebben ontfangen51; soo uEd. yet nader derhalven dient te weten, ofte soo wanneer die wederom sent, sult gelieven hetselve door mijne handen te doen gaen.
Tis apparent, ende Vranckrijck doet daertoe instantie, dat men dit iaer vrouch in het velt sal gaen. Tot Ceulen ende int graefschap Emden wert voor den keyser52 sterck geworven.
In de Generaliteyt is met meerderheyt van stemmen, tegens protest van Hollant, geconcludeert den handel in Brasil aen de Compagnie te behouden; dan op nader aenhouden van Holland wert die resolutie gesurcheert tot bijeencomste van de vergaderynge.
Met Caesar53 niettegenstaende alle devoiren ben ick, mits de sieckte van den eenen burgemeester54, niet nader connen commen, doch Algelsus55 heeft aengenomen een tijt te doen bestemmen, hetwelck, alsoo de Staten morgen sijn beschreven, voor het eerste niet sal vallen.
Den Metersman56 is op sijn wonynge. Voor de pampieren sal werden gesorcht ende voor al, daerin uEd. dienst kan geschieden.
Desen 2 Martii 1637.
129
In dorso schreef Grotius: 2 Martij 1637. N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. [1] 8 Martij57.