Mijn Heer,
Ick en heb tot noch toe uwe van den sesten2 ofte veerthienden Februari niet ontfangen.
Die den heer Van Oosterwijck3 den 14 heeft geschreven seggen ons, dat men daer in alarm was over particuliere handelynge van de crone Sweden met den keyser4, ende om die te stuyten den prince van Condé5 ende monsieur de Bulion6 bij uEd. waren geweest met toeseggynge van promptelijck te furneren hetgene aen de vijffmael hondertduysent guldens resteerde. Ende dat is het eenyge, dat den gemelten heer van Oosterwijck in alle sijne brieven van uEd. heeft vermaent.
Den conynck van Engelant7 heeft een agent8 naer de coningi(n)ne van
109
Sweden9 gesonden om die Crone te animeren, met belofte van gelt, volck ende scepen desnoot, tot continuatie van het oorloge tegens den keyser, ende wert desen staet gerecommandeert alles, dat nodych is, bij te brengen om de Sweden in wapenen te houden. Den conynck van Engelant heeft mede den conynck van Denemarcken10 besonden om deselve tot assistentie van den keurvorst11 te disponeren, immers te belethen, dat geen beletsel bij en brenge. Evenwel horen wij niet, dat in Engelant verder resolutie is genomen als van den palsgrave toe te staen te mogen equiperen een vlote van particuliere scepen, soodat sij tot noch toe bij andere meer roeren als bij haer selven. De genegentheyt van particuliere tot de coninginne12 ende haer huys is in Engelant groot, maer sonder parlament, daer den conynck niet toe sal verstaen, sullen geen middelen tot een oorloge gevonden werden. De reste is van weynych consideratie.Wt Duytslant hebben wij niet ende aen de veroverynge van Leipsich ons over viere dagen verseeckert sie ick, dat nu noch wert getwijfelt.
D'opinie is, dat men vrouch in het velt sal gaen.
Vanwegen de stat van Amsterdam comt den burgemeester Oetges13 in de Generaliteyt, Vlamynck14 in de Gecommitteerde Raden, Neck15 in den Raet van Staten.
Aissema16 seyt men op wech ende en slaept dat van Amelant noch niet.
Den lantgrave17 is tot Cassel ende wert met den oversten Waerdenburch18 gehandelt om in des lantgraven dienst te gaen.
De Franse advisen seggen ons van veel scepen, die Collaert19, admirael van Dunckercke, in Biscayen bij hem heeft, wel tot vijftych in getale, ende wert den viant dagelijx machtyger in zee. Mergen meen ick naer Rotterdam te gaen.
Desen 23 Feb. 1637.
Wij hebben hier tijdyngen, dat tusschen de coninginne van Sweden ende den conynck van Vranckerijck20 gesloten is een nieuwe alliantie met verbintenisse, dat de croone van Sweden sonder Vranckerijck niet en sal handelen. Een edelman met het tractaet, bij de coninginne geteyckent, is hier door gereyst.
Vin(d)ende hier een van degene, daer ick te Rotterdam mede te doen hadde, oordeelde ick, dat daer niet wt was te rechten, sende daerom mijn dienaer met een brieff om te weten, wanneer een bijeencomste is te wachten van meenynge, soo die geen operatie doet, morgen ofte overmorgen selffs te gaen.
In dorso schreef Grotius: 23 Febr. 1637. N. Reig.
En boven aan de brief: Rec. 18 Martij.