Mijnheer,
Dat gelijck de fonteinen in hare source, de kercke in hare beginselen, wanneer onsen Salychmaecker ende sijn apostelen die eerst hebben geformeert, suyverst is geweest, hebbe
73
ick noyt getwijfelt ende ben mede van opinie dat de suyverheyt, voor sooveel Godes woort bij deselve apostelen ons naergelaten door verscheydenheyt van interpretatiën duyster wort gemaeckt, seeckerst is te vinden bij de leeraers, die de apostelen naest hebben gevolcht, wanneer noch wereltse insichten van eere ofte profijt, de kercke onder het cruys sijnde, den christenen van den wech der salycheyt niet en hebbe geleyt. Dat oock de eenycheyt onder de christenen, soude die worden gevonden revocando omnia ad sua principia, gelijck onse Heer ons d'abuysen heeft leeren corrigeren, is te soucken, alsoo cerebrina2 cuiusque opinio de eenen tegens de ander niet en kan gelden ende de hooffden van partijen de passagiën meer tot voordeel als naer waerheyt uyt hebben geleyt. Waromme ick noyt van soo verkeerden oordeel ben geweest, dat ick soude improberen den ijver van degene, die tot eenycheyt trachtende consensum veteris ecclesiae aenwijsen, veel min dat ick mij soude willen toemeeten te onderscheyden, waerin dat die de rechte meenynge van de outheyt wel ofte qualijck soude assequeren, hetwelcke sonder een groot studium ende kennisse van al wat in de eerste tijden is geschreven niemant mach aennemen. Ende ick in uEd. schriften, daervan ick capabel soude connen wesen van te oordeelen, die ick meer als yemant met een singulier profijt ende seer groot vermaeck hebbe gelesen, altijt grote soliditeyt hebbe gevonden ende sulckx fide implicita, van andere grote opinie hebbe. Daromme ick mij noyt ingelaten hebbe verder in dese materie te oordeelen als van de consideratiën, die de gelegentheyt van personen, tijden ende andere insichten, die andere, niet door haer beroup geperst sijnde, achter doen houden hetgene sij tot het gemeene beste soude connen contribueren, om haerselven in andere saecken niet onnut te maecken, daer sij dienst souden connen doen. Waerinne ick gedreven ben geweest door affectie die ick uEd. altijt hebbe gedragen, die ick ongaren in sooveel moyte sien geïnvolveert. Gelievet nu uEd. mijne goede insichten anders te duyden ende liever te horen die raders3 sijn ende geen gelders, gelijck ick veele kenne die andere animeren tot hetgene, hetwelcke als sij conden selffs bij de hant niet en souden nemen, ick sal dat moeten aensien. Ondertusschen van uEd. verwachten wie de oude leeraers sijn ende met wat ordre behoren te worden gelesen, daerbij het rechte licht is te vinden.Wat nu aengaet den Appendix: onder andere dyngen, die wel geaffectionneerde daerin desidereren, meenen sij preces pro mortuis met de passagiën 2 Tim. 1 v. 18 et Apoc. 22 v. 20 niet te connen worden geadstrueert. Ick hebbe beyde die passagiën daerop mede naergesien4 ende de leste sie ick niet hoe daertoe wort getrocken, dat ick tot mijn instructie hier aenroere. Den brieff van Rivets broeder5 hebbe ick noch niet connen becommen.
De Franse ministers seggen hier dat den conynck gaet naer Roussillon, dat in Perpignan geen provisie noch en is gebracht, dat den graeff van Harcourt6 op de frontieren van Picardië blijft met een leger van 20000 te voet, 7000 paerden, de comte de Guiche7 in Champange met 15000 te voet, 5000 paerden, du Hallier8 om, daer de noot soude vereyssen, bij te commen
74
met 5000 te voet, 1200 paerden ende dat sijne Majesteyt de troupes jegenwoordych in 't Stift van Ceulen sal doen vermeerderen met 6000 te voet, alles om desen somer tegens Nederlant te gebruycken.De leste tijdynge uyt het Wijmerse leger sijn het veroveren van Nuyts,9 daerin grote provisie van vivres ende ammonitiën sijn gevonden. Het ooge is nu op Soust. Nieuburch10 heeft voor het lant van Gulick gemaeckt neutraliteyt ende betaelt 9000 rijxdaelders. Aan Ceulen schrijft [hij] dat, alsoo Dusseldorp een plaetse is van importantie, sij willen senden secours om die te helpen bewaren. Den churfurst, die met Hatsvelt11 binnen Ceulen is, wacht secours uyt Duytslant, dat men meent hem van alle canten commen sal. De stat licht tot haer bewarynge vijffduysent man.
Den admirael Gijsels gecommen van Lisbon,12 verhaelt de slechte gestaltenisse van dat rijck, daer de gemeente ende geestelijcke met den conynck is tevreden, maer den adel niet seer gecontenteert, het gelt seer schaers, preparaten ten oorloge ten lande geene, te water cleyne, ende het volck seer ongeoeffent; beclaecht den staet van den conynck, die nu een scattynge bij forme van verpondynge, vijfthien guldens van het hondert over de huyren van de huysen hadde geordonneert, maer daerop was noch geen betalynge gedaen; oordeelt dat rijck sonder vigeur van Vranckerijck ende desen staet niet is te conserveren. De inwoonders die aen de frontieren van Spaengien ende Portugael wonen, houden commercie ende conversatie als in vrede. Des te onversiender sal Spaengien, als het hem gelegen comt, overvallen. De Nederlantse militie die daer is, wort sober onderhouden.
In Ierlant resisteert noch Dublin, daer een uytval is gedaen met groote affbreuck van de Iren.13 In Engelant, in plaetse van te dencken om secours derrewaerts te senden, doet men lichtynge van twintychduysent man, vijfthienduysent Engelsche, vijffduysent Schotten, om in het rijck te gebruycken, daer de onsteltenisse seer groot is. Den conynck hadde hem uyt Londen vertrocken met meenynge om te gaen met de coninginne ende kinderen naer Portsmuyen, maer op de tijdynge die sijne Majesteyt op den wech heeft ontfangen, is de reyse gestuyt, die oock anders soude geworden hebben beleth, ende den conynck is gebleven tot Winsor.14 Vandaer is sijne Majesteyt bij het parlament tot Londen ontboden met comminatiën, soo men ons seyt. Immers soo spreeckt de gemeente opentlijck tot Lonnen dat sij hem commen halen ende, soo hij niet wil wesen haeren conynck, sij niet meer en sijn sijne gemeente. Ende dat en sijn niet de discourssen van de pretense,15 maer van de aensienelijckste van de stat. Ontrent den conynck is ingens solitudo. Die uyt Buckingamschire, wiens gedeputeerde16 de conynck als criminels hadde beschuldycht, sijn drieduysent ende meer in getale gecommen om haer feyt te verantwoorden ende doorgaens is het heele rijck gaende sonder dat hem eenyge
75
partije voor den conynck openbaert, die ick hadde gemeent dat was geformeert, als ick hebbe gesien den conynck vigeur ende comminatie gebruyckte, die sonder macht van geen cracht en sijn.Den heer Joachimi17 hadde hier eenen expressen affgesonden om te kennen te geven de constitutiën van dat rijck ende daernevens te versoucken een extraordinaris affgesonden[e] om met sijne Ed. tusschen den conynck ende het parlement de saecken te moyenneren, hetwelcke tevoren aengeboden sijnde den conynck niet en heeft gesmaeckt, nu aengenaem schijnt te wesen. Daerop was de vergaderynge van Hollant gesommeert off niet goetvinden soude den heer van Heenvliet18 den heer Joachimi bijgevoucht soude worden, maer is beter geoordeelt den heer Joachimi dat alleen te vertrouwen ofte, indien men yemant daernevens wilde gebruycken, dat het een persoon most wesen uyt de regierynge van het lant, sulckx dat die commissie op den heer Joachimi valt.
Naer het hem laet aensien, soo is seer groote apparentie dat de comste van de princesse bij dese gelegentheyt van dat rijck haester sal vallen ende meenen eenyge de coniginne sal commen om haer te geleyden, apparent om daermede de gemoederen, die meest op de coniginne sijn gealtereert,19 te versachten ende desen staet met die panden te meer voor den conynck te engageren. Tegens de coninginne sijn geformeert 17 pointen, yder smaeckende crimen laesae maiestatis, die het parlement seyt te willen vergeten, indien den conynck met de coninginne tot Londen compt, anders met den druck gemeen te maecken. UEd. oordeele off dat niet verre en gaet ende wat confusie in dat rijck in het geestelijcke ende wereltlijcke niet en is te vreesen. Een van de verseeckerde biscoppen is in de gevanckenisse overleden.20
Haga,21 bij den raetpensionaris Cats gesondeert sijnde om hem tot Constantinopolen wederom te laten gebruycken, heeft versocht eenyge commissaresen om daerover in communicatie te commen, dat genoech sijne inclinatie openbaert. Dat is 't dat wij voor desen tijt hebben.
Desen 4 Februari 1642.
Adres: Mijnheer/mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coninginne ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 12 Febr.
En in dorso: 4 Febr. 1642 N. Reigersberg.