Mijnheer,
Dat uEd. tractaetjens ende andere schriften, namentlijck de leste,2 in Engelant seer aengenaem sijn, ben ick mede wel onderrecht, gelijck ick oock ben dat de Engelsche kercke jegenwoordych bij de gereformeerde kercken weynych aengenaem is. Ende nochtans die deselve met de roomsche soude willen vereenygen, soude dienen beyde aengenaem te sijn ende daromme, gelijck ick dat voornemen in sijnselven loffelijck houde, soo kan ick nu als voor desen niet anders oordeelen - uEd. vergeve mij dat ick spreecke als ick gevoele - als dat die haer daermede mengen, eerder hare reputatie sullen verliesen als de gemeene kerken dienst doen. Ende dat is het eenyge dat mij in dese saecke becommert, siende hoe diep uEd. sijnselven heeft geëngageert met soo weynych hope van vrucht te doen. Ondertusschen ben ick wel verseeckert dat uEd. niet als met seer goede ende loffelijcke intentiën procedeert, maer waer sijn de menschen die deselve in dese bedorven eeuwe in consideratie nemen? Wat degene die uEd. best kennen ende meest estimeren immers behooren oordeelen, hore ick dagelijckx ende die spreecken niet off uEd. de pausgesinde wilde accommoderen, maer gelijck off uEd. die patrocineerde, waeruyt uEd. van de reste oordeelen kan. Riveth is vast besych om te schrijven tegens de Annotationes ad Cassandrum.3 In sijn discoursen taxeert hij als een groot erreur hetgene uEd. in sijn Appendix aenroert van dat den conynck soude hebben verboden den
87
paus den Antichrist te noemen,4 seggende selffs op het synode van Gap5 is geweest6 ende alleen is geseyt in confessiën ende schriften niet uyt te geven, latende de predicatiën vrij.De courage bij den conynck van Engelant tegens Pym ende andere getoont7 schijnt niet geweest te sijn gefundeert om eenych solide fondament. Want wij hebben nu hier dat den conynck hem gelijck stelt ter discretie van het parlement, ende uyt den brieff van de Schotten8 siet men uyt dat rijck voor sijne Majesteyt niet is te wachten. Den conynck toont de intercessie van desen staet aengenaem sal sijn. Sijne Hoocheyt hadde wel gewilt die waer geschiet door den heer Joachimi met bijvougynge van den heer van Heenvliet.9 Dan dat heeft Hollant niet behaecht. In de Generaliteyt heeft men het gesocht te modereren ende Joachimi aengeschreven, soo hij het goet vint, yemant te mogen assumeeren. Maer particuliere brieven van Hollant maecken bekent sulckx niet aengenaem te sijn. Soo opereren altemet particuliere insichten teyckenen van publyck vigeur, die in saecken van meerder importantie ende gevolch nergens is te vinden.
Uyt de Ceulsche quartieren hebben wij dat Kempen noch is belegert10 ende dat die van binnen naer Ceulen hadden geschickt om secours, waeruyt men oordeelt het niet tegens sal houden. Den soon van den ambassadeur van Portegael,11 hier gelaten, seyt de Portugesen 50 dorpen in Castiliën hebben verbrant. Is dat waer, soo moet den intocht groot sijn geweest; ende naer de leste advisen hebben wij, de ruyters uyt dese landen vertrocken noch waeren ongemonteert ende niet conden reyden als op esels.
Bij de vergaderynge van Hollant sijn eenyge gedeputeert12 tot het formeren van de instruc-
88
tie dergener die naer Munster ende Osenbrug sullen worden gesonden, van welcke vergaderynge men hier veel goets hoopt.Tegens den heer Viquevoort13 hadde den ambassadeur van Vranckrijck geseyt dat in uEd. plaetse als resident soude commen een neeff van den heer cancelier, getrout met de dochter van de heer La Gardie,14 waervan spreeckende met den heer Brasset15 om mij nader te informeren vanwaer seeckerheyt daervan was gecommen, heeft mij geseyt die tijdynge uyt Vranckerijck was gecommen op een rapport van hetgene in conformité van dien uEd. aengeschreven was; soodat ick mij, dewijle ick niet dienaengaende hebbe vernomen, deshalven gerust houde.
Tusschen Vranckrijck ende desen staet schijnt men op het subsidie ende beleyt van wapenen voor het aenstaende jaer noch niet eens en is, willende Vranckrijck meer bedyngen als voor meerder somme aen soude willen nemen.
Desen 11 Februari 1642.
Adres: Mijnheer/mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coninginne ende croone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 19 Feb.
En in dorso (twee maal): 11 Febr. 1642 N. Reigersberg.