Mijnheere,
Van de Sweedsche armee hebben wij dat de stadt Olmitz van haerlieden sterck gefortificeert werdt,2 arbeidende daerin dagelicx 3000 huysluiden. In de stadt wordt tegenwoordigh evangelisch gepredict ende goet gouvernement gehouden. Wt Prage van den 5e deses werdt geschreven dat de Sweedschen Coningingratz3 in Bohemen sonder slagh ende stoot hebben innegenomen, ende Glatz,4 soo een van de sterckste plaetsen van 't lant is, liggende in Silesiën op de frontiren van Bohemen, belegert hadden, 'twelck een grooten schrick tot Praage maackte, te meer dat sij op 6 mijlen bij de stadt geweest waren ende een goede partije van de schoonste paerden wt des keysers stuythove hadden weghgenomen.
De keyserlicke regimenten onder Broy ende Suys5 logeren nogh in Bohemen, siende geen middel om sigh met Piccolomini te conjungeren.6
Den heere ambassadeur Roo was van mijninge tegens den 10e deses van Weenen op te breecken, vermerckende dat die hem van d'onderhandelaers gegevene hoope alleen tot sijn ophoudinge is tenderende.7 Jean de Weert is tot Wurtsburg aengecomen,8 heeft vandaer aen
330
den oversten Gijsenberg geschreven om 3 à 400 paerden tot convoy om nae beneden te connen comen.9Waermede verblijve, mijnheere,
u. Excellentie dienstwilligste.
Haage, 21 Iulii 1642.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 31 Iulii.