eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6023. 1643 januari 3. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Soo den coninck van Engelant eenige zeehaven can becomen ende houden,2 zoo zal zijne Majesteit uit Denemarcken voorzeecker werden geassisteert. Zoo de coninginne3 hier comt, meene ick mede dat haere Majesteit iet zal opereren, inzonderheit soo zij

    4

    tuschen desen coning ende haeren man eenige confidentie can stellen. Ick heb mede de opinie dat de dissensiën in het parlement ende onder de gemeente zullen aennemen, inzonderheit de burgerije van Londen zeer geïncommodeert zijnde door het gebreck van neeringe. Meest vrese is de toeval van de Schotten tot het parlement om de eenpaericheit van de desseings in 't kerckelijck ende polityck.

    't Geeft mij wonder dat het Hof van Hollant geen ordre en stelt tegen de ongeregelde predicatiën.4 Ick verwondere mij over de eendracht van de steden van Hollant ende Zeelant, maer heb opinie dat mettertijd middelen zullen werden gevonden om die te breecken door de ambitie ende giericheit van veelen.

    Rivets beduidinge over mijne intentie is malitieux.5 Ick en heb over dit stuck met den gewesene cardinaell noch zelff noch door anderen oit gecommuniceert. Dat ick de gereformeerden wensche, dat wenschen de grooten van de religie, de raedsheeren, secretarissen, advocaten, gerust te mogen leven in eenicheit met eene goede consciëntie. Mij dunct niet dat ick aen Rivet iet behoore te antwoorden, 't Zoude noit een einde zijn. Maer ick heb aen mijn broeder de Groot eenige annotatiën6 gezonden, off mischien iemant gevonden wierd die die wilde gebruicken, hoewel ick niet wel can bedencken die in alles met mijne intentie overeencomt ende in Hollant zoude derven zeggen dat ick in Vrancrijck zegge.

    Uit De Marais' promotie7 merck ick dat mij gebeurt dat men eertijds van Luther zeide: ‘Lutherus pauper alios facit divites’, omdat veele tot fortuine quaemen met tegen hem te schrijven.

    Duareni boecken zijn te Rome verboden.8 In Swede meene ick niet quaelijck te staen, ende aen den cardinael heb ick niet verloren. Ben oock niet becommert off schoon de ambassade cesseerde.

    Soo men van mijne tweede9 iet beter can doen dan hij voor hemzelve doet, 't sal ons lief zijn. Wij en laeten niet nae den oudste10 te vermaenen. Soo eenige Hollanders bij mij willen comen, ick zal haer wel ontfangen, maer het en is geen reden dat zij mij anders tracteren dan de Sweden doen.11 Ick heb de zoon van de heer Beuning bij mij genomen.12

    5

    Naedat de cardinael was begraven in de Sorbone,13 heeft een onbekende met crijt daer geschreven: ‘mortuus est, sepultus, descendit ad inferos’.

    3 Ianuarii 1643.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 3 Ianuarii 1643 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 30a. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 6024. Grotius' zwager Nicolaes van Reigersberch (ca. 1584-1654) was in de jaren 1619-1625 advocaat in Den Haag, en vervolgens raadsheer in de Hoge Raad van Holland en Zeeland; zie NNBW II, kol. 1185-1186.
    2 - De koningsgezinden hadden alleen de haven van Newcastle tot hun vrije beschikking (CSP Ven. 1642-1643, p. 220, 223 en p. 235).
    3 - Koningin Henriëtte Maria (1609-1669) zocht aan deze zijde van het Kanaal hulp voor haar echtgenoot Karel I. In afwachting van concrete toezeggingen uit Frankrijk hield zij haar verblijf in de Republiek nog enige weken aan (CSP Ven. 1642-1643, p. 213 en p. 220-221).
    4 - Predikanten in de zeegewesten Holland en Zeeland verdedigden met wat al te veel vuur de ‘rechtvaardige’ strijd van de puriteinse broeders overzee.
    5 - Over Grotius' intenties spreekt André Rivet in de ‘dedicatio’ van zijn Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum (BG no. 298 en BsG no. 319); vgl. no. 6022, n. 15.
    6 - De aantekeningen kregen een plaats in het door Willem de Groot bij te houden ‘dossier Rivet’.
    7 - De Bossche hoogleraar en predikant Samuel Desmarets (Maresius) (1599-1673) had in november 1642 een leeropdracht gekregen aan de theologische faculteit van de Groningse hogeschool. Hij had deze aanstelling min of meer te danken aan de naamsbekendheid die hij in de strijd tegen Grotius' Commentatio de Antichristo (BG no. 1100) had verworven. Zijn meest recente studie op dit terrein, de Concordia discors et Antichristus revelatus; id est ill. viri Hugonis Grotii apologia pro papa et papismo (BG no. 1130; BsG no. 318) was Grotius nog niet ter hand gesteld (D. Nauta, S. Maresius, Amsterdam 1935).
    8 - Een toespeling op de regels die Rivet op de verso-zijde van de titelpagina van zijn Apologeticus liet plaatsen. Het gaat hier om een uitspraak van François Bauduin (1520-1573) die de Franse jurist François Douaren (1509-1559) treft, maar tegelijkertijd de van ‘papisme’ beschuldigde Grotius moest raken; zie no. 6011 (dl. XIII), en Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 382-383 (met de volledige tekst).
    9 - Pieter de Groot (1615-1678), advocaat te Den Haag, die zonder goede vooruitzichten een hopeloze liefde had opgevat voor een Delftse regentendochter (M. van Leeuwen, Het leven van Pieter de Groot, Utrecht 1917).
    10 - Cornelis de Groot (1613-1661) had in 1641 de Franse legerdienst verlaten en teerde nu in Parijs op de beurs van zijn ouders (E.A. van Beresteyn, in Ned. Leeuw 43(1925), kol. 169).
    11 - Het was bezoekers uit de Republiek blijkbaar ontgaan dat een koninklijk ambassadeur met ‘Excellentie’ aangesproken diende te worden.
    12 - De Amsterdamse regentenzoon Coenraed van Beuningen (1622-1693) was het afgelopen najaar begonnen aan zijn ‘tour’. Van zijn bezoek werd Grotius op 6 september 1642 door de hoogleraar Gerardus Joannes Vossius op de hoogte gesteld; vgl. no. 5875 (dl. XIII), en M.A.M. Franken, Coenraad van Beuningen's politieke en diplomatieke aktiviteiten in de jaren 1667-1684, Groningen 1966.
    13 - Armand-Jean du Plessis (1585-†4 december 1642), hertog van Richelieu. Zijn stoffelijk overschot was op 13 december 1642 bijgezet in de Sorbonne (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 335).