eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7056. 1644 september [19]. Van P. Spiring Silvercrona.1

    Mijnheere,

    Generael Gallas is met de gansche keyserlijcke armee den 20 en 21e passato stylo vetere d'Elve te Lauwenburg soo haestigh gepasseert2 dat hij eene groote quantitijt van proviant, 'twelck hij te Hamburg hadde laeten opcoopen, niet en heeft dorven verwachten, maer heeft die teruggegelaeten. Tsedert hebben wij tijdinge dat hij al te Magdenburg is aengecomen ende sijne marche seer spoedigt nae de keyserlijcke erflanden. Generael Torstenson is van Gadebusch op Lauwenburg en Boitsenburg gegaen ende den 26e naemiddags te Boitsenburg in persoon aengecomen, aldaer een schipbrugge dien dag doen vervaerdigen ende den 27e mede d'Elve gepasseert.3 Sijne cavallerie is in de 13 à 14000 wel gemonteerde ruiters sterck, geresolveert den vijant nae te jaegen.4 Bredenburg,

    755

    Christiaenprys, Trittau, Ripen, Coldingen, Hadersleven en Arpurg sijn met Sweedsch guarnisoen beset gebleven.5

    Den landgraef Frederick van Hessen6 heeft met 150 peerden en ontrent 40 musquettiers een stroop in 't graefschap Pinnenberg gedaen ende daerdoor veroorsaackt dat de Deensche, 1200 te peerd en te voet, de belagerung van Pinnenberg ende alle opgeworpene schansen en nieuwe wercken gequitteert ende sich tot Gluckstad hebben moeten begeven. In dese occasie is niet alleen Pinneberg ontset, veel Deensche verstroeit, maer hebben oock de Deensche met tamelijck verlies en disreputatie de belegeringe voor Bredenburg moeten verlaeten en haer nae Gluckstad retireren.

    Van de conincklijcke Sweedsche vlooten is noch geen seeckerhijt. Van Lubeck word geaviseert7 dat deselve 73 zeylen sterck nae de Sond souden sijn geloopen. Den veltmarschalck Horn ligt met sijne armee noch bij Malmuyen in Schoonen, verhinderende het fourageren ende den toevoer van proviant te lande, daerover de ruiterije in die stad leggende gecomen is in groot gebreck van haver en hoy, sulcx sijne Mayesteyt te Coppenhagen en daerontrent heeft doen opcoopen veel hoy ende nae Malmuyen doen brengen, insgelijcx veel haver, ende soude den coning van Dennemarcken selfs in persone gedacht wesen met eenig volck te peerde en te voet nae Malmuyen over te gaen.8

    Deses staats ambassadeurs nae Sweden en connen niet genoeg roemen het courtois onthael dat hun daer geschiet is, de spoedige audiëntie en goede antwoorde die hun gegeven is dat haere mediatie in 't rijck aengenaem soude sijn.9 Daertegens beclaegen sich de ambassadeurs nae Dennemarcken vanhier versonden wegen het onthael ende hoe slecht sij aengesien sijn. Den 27 passato en hadden sij bij den coning noch geen audiëntie gehad, dewelcke hun de twee rijckscancelaers Hoy en Reventloe ende den rijcxraed Crabbe hadde toegesonden wegen sijne scrupule in 't aennemen van deses staats aengebodene mediatie, vermits de wtrustinge van de vloot bij Louis de Geer voor haere conincklijcke Mayesteyt van Swede, hier te lande geëquippeert, 'twelck groot geëxaggereert werd.10

    756

    Overmorgen sal hier een dancksegginge door 't lant gedaen werden wegen het overgaen van 't Sas van Gent,11 waer men beesigh is om de wercken te slechten ende te repareren wat terneder geschooten is. Soo het weder het toelaet, meint men dat noch wel iets soude connen voorgenomen werden.12 In Oost-Vrieslant soude tussen de Hessische ende des graven van Embden troeppen eenige dadelickhijt gepasseert, ende de dese de desadventage daerin gehad hebben; dieswegen men deses staats derrewaerts geordineerde commissarios wil doen spoedigen om de saacke,13 eer het tot grooter verbitterhijt comt, te accommoderen.

    Ick blijve, mijnheere,

    u. Excellentie dienstwilligste.

    Den 18 [sic] Septembris 1644.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 27 Sept. 1644.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 13, 151. Niet ondertek. De brief is van de hand van Spirings secretaris Pieter Pels.
    2 - De keizerlijke bevelhebber Matthias, graaf Gallas, had de achtervolging ingezet op het leger van de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson. Op 1 september trok hij met zijn manschappen bij Lauenburg over de Elbe. Een week later stonden de keizerlijken al in Stendal. Vervolgens werd de mars ingezet naar Maagdenburg (Doc. Boh. VII, p. 139 no. 406).
    3 - De Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson maakte na aankomst in Gadebusch een omtrekkende beweging. Met zijn hoofdmacht stootte hij door naar Lauenburg en Boizenburg (aankomst 26 augustus/5 september).
    4 - De ruiters volgden de loop van de Elbe. Zij moesten voorkomen dat de keizerlijken de schipbrug bij Dömitz onklaar zouden maken; vgl. no. 7054, en Doc. Boh. VII, p. 132 no. 378.
    5 - Generaal-majoor Axel Lillie, bevelhebber van de Zweedse troepen in Pommeren, was reeds aangewezen om het bevel te voeren over de in het hertogdom Holstein achtergebleven regimenten (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 326). In afwachting van nadere orders waakte de ruiterij van kolonel Helmut Wrangel over de Zweedse garnizoenen te Breitenburg, Christianspries (Friedrichsort) en Trittau. Ook in Jutland hielden de Zweden nog versterkte plaatsen aan (Ribe, Kolding, Haderslev en Ålborg).
    6 - Landgraaf Friedrich van Hessen-Eschwege ontzette de plaatsen Pinneberg en Breitenburg (ten oosten van Itzehoe) van een omsingeling door soldaten van het Deense garnizoen te Glückstadt (Gazette 1644, no. 121, dd. 1 oktober 1644).
    7 - Het bericht uit Lübeck, dd. 8 september 1644 (Gazette 1644, no. 121, dd. 1 oktober 1644), komt niet overeen met de feiten. De Zweedse Hollanders van de hulpvloot van Louis de Geer misten op de Oostzee de aansluiting met de vloot van de Zweedse bevelhebber Karl Gustav Wrangel. Begin september liet admiraal Maerten Thijssen zijn schepen in de haven van Kalmar voor anker gaan. Koningin Christina van Zweden zou de Zeeuwse Zweed binnenkort belonen met de adellijke titel ‘Anckarhielm’ (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 100-101).
    8 - De Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn wilde zijn campagne in de Deense gewesten Skåne (Schonen), Halland en Blekinge afsluiten met de verovering van Malmö. Op 16 september stak koning Christiaan IV de Sont over (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 103-104 en p. 124, en Kong Christian den Fjerdes egenhændige breve V (1641-1644), p. 495).
    9 - In Den Haag waren brieven binnengekomen waarin de Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker en Cornelis van Stavenisse verslag uitbrachten van hun ontvangst aan het hof van koningin Christina; zie nos. 7032 en 7035.
    10 - De Deense kanseliers Just Høg en Ditlev Reventlov alsook de rijksraad Gregers Krabbe verlangden van de Staatse ambassadeurs dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae een verklaring omtrent de betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de uitrusting van de hulpvloot van Louis de Geer. Nadat zij gerust gesteld waren, kreeg de Staatse delegatie op 29 augustus toegang tot koning Christiaan IV (Aitzema (fo) II, p. 998-999).
    11 - Op de Vijverberg in Den Haag werd de dankzegging ter gelegenheid van de verovering van Sas van Gent (5 september) op de 21ste september afgesloten met negen salvo's uit 17 kanonnen (Het Staatsche leger IV, p. 141; Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 386-388).
    12 - Frederik Hendrik hield het Staatse leger nog enige tijd in Zeeuws-Vlaanderen (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 386-388 en p. 398-400).
    13 - De Staten-Generaal hadden zich bereid getoond om een regeling te treffen in het conflict van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel met graaf Ulrich II van Oostfriesland over de legering van de 11 Staatse compagnieën. De vrees dat de Hessische bevelhebber Caspar, graaf van Eberstein, de kwestie op de spits wilde drijven, bespoedigde het besluit om Staatse commissarissen naar het graafschap te sturen (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 257; Het Staatsche leger IV, p. 172-178, en Correspondance d'Estrades I, p. 200-201 en p. 207-209).