Mijnheere,
Voor ditmaal een meerders niet als dat van Lubeck de brieven medebrengen dat de conincklijcke Sweedsche vlote, 36 zeylen sterck, bij Wismar ancker gesmeten heeft den 9/
112
19 Octobris.2 Ende also sij daer tijdinge creeg dat 28 Deensche oorlogschepen ontrent het eylant Meunen waaren, heeft de conincklijcke vloote haer anckers geligt en daerop toegezeilt.3 God geve goede successen.Den overste Wrangel heeft de schanze te Nieustad op discretie verovert,4 80 Deenen gevangen becomen ende heeft sich met 900 mannen bij Lubeck onder commando van de oversten Gun en Botker5 geconjungeert om in Judlant de winterquartier te gaen betrecken. Voor Lubeck liggen 6 Sweedsche oorlogschepen. Men weet noch niet wel of Bredenburg aen de Deenschen is overgegaen.6
Brieven van Leipsigh melden dat den landgraef van Hessen,7 met 300 paerden van Leipsich afgaende, bij een keysersche partije soude overvallen sijn, 60 dootgeslagen, 200 gevangen, doch hij soude sich gesalveert hebben. Daertegens wil men seggen dat Coningsmarck de voeragiewagens van de kaysersche soude becomen hebben.8 De seeckerhijt met den naesten.
Waermede verblijve, mijnheere,
u. Excellentie dienstwilligste.
Hage, den 31 Octobris 1644.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 9 Nov.