eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    3921. 1639 januari 3. Van N. van Reigersberch1.

    Mijnheer,

    Ick sal in het corte tot beantwoordynge van uEd. brieff van den 25 decemb.2 premitteren, dat de heer Versijde3 gecregen heeft de nominatie door beleyt van de burgemeesters Hartochsvelt4 ende Couwenhove5, die de minste in getale sijnde twee stemmen tot haer hebben getrocken ende daer men het minst van verwachte, te weten den ontfanger van IJck6, gewesen swager van den griffier Musch7, ende eenen Crijger8, sijn cousin germain. Het aes, daermede den ontfanger is gevangen, die Crijger met hem heeft gesleept, is geweest de plaetse van een bewinthebbersschap in de Oostindische Compangie voor sijn swager, den sone van den burgemeester van der Meyden9, ende daerenboven de nominatie tot vroetschap. Waerbij commende, dat Hartochsvelt opinie hebbende sijnen penynck minder als voor desen te hove gangbaer was, alsoo daer is gedefereert als genegen sijnde wederom te resusciteren het recht bij uEd. uyt de vroetschap vercregen, soo is daerop geleth, dat de resolutie van onder kerckelijcke te blijven te buyten is gegaen

    19

    ende drie persoonen voorgestelt, in welcker keure niet mis en was te tasten. De twee andere beneffens Verzijden sijn geweest Prins10 ende eenen Arckenbout11, naer verwant van Couwenhove. De naeste reyse, want twee plaetsen sijn noch vacant ende het bespreck hielt, dat de swager van den ontfanger van IJck eerst in de tweede nominatie soude werden gebracht, sullen neffens den jongen Vermeyden12 de twee voorgaende werden gestelt ende de derde mael luyden van gelijcke humeur, soo geen verseth, hetgene ick niet kan voorsien, tusschen beyden comt.

    Tot de saeck van Dansick is men hier wel genegen. Het senden van een ambassade naer den rijxdach van Polen, soo wanneer die sal worden gehouden, is geresolveert, doch de personen daertoe noch niet genomineert. Den persoon, daer uEd. te avantagieux van oordeelt13, meen ick niet, dat in consideratie commen sal, alsoo alles hier met particuliere insichten wert beleyt ende sijne genegentheyt nochte gelegentheyt voor desen tijt daertoe niet souden strecken sijnde oock iegenwoordych in een commissie, die noch ettelijcke maenden sal duyren, om te beslissen alle de differenten, die wel veertych in getale sijn, tusschen de stat van Groenyngen ende de Ommelanden.

    Monsieur Pels14 doet die van Dansick met desen staet wel te onderrechten goeden dienst; dieselve is met den heer Spierynck15 nu teenemael wel ende in Sweden niet qualijck.

    De leste brieven van den heer Joachimi16 sijn vol teyckenen van groote vreese den oorloge tusschen Engelant ende Schotlant is geschapen aen te gaen. Den marquis Hamilton17 hadde de vergaderynge in Schotlant à son détrompe belast te scheyden, op peine dat sij als criminels de lèse-majesté souden werden gehouden, waertegens wederom een notificatie à son détrompe bij de vergaderynge is gedaen te kennen gevende niet van meenynge te sijn haer te separeren. Andere hebben advysen, dat de officieren tot een armée bij den conynck18 sijn geformeert, den graeff van Arondel19 als generael, den marquis Hamilton als major-general daerover sijnde gestelt; al quade preparaten om yet voer den Pals te connen ofte willen doen.

    Om te beletten Picolomini20 met sijn volck in het lant van Cleeff dicht op dese frontieren niet soude logeren, heeft den generael Staeckenbrouck21 met alle de ruyterie daer quartier genomen.

    Den conynck van Denemarcken22, aenhoudende om de handelynge tot Hamburch tusschen de Franse, Sweetse ende keyserse sonder interventie van dese provintiën te entameren, daer bij de geallieerde weygerynge op is gevallen, sal door

    20

    Cracou23 werden versocht de behoorelijcke procuratie voer desen staet te willen procureren.

    Dat het veroveren van Brissac de bevoorderynge van tractaet sal helpen, kan ick om veel redenen mij niet laten vorenstaen, tensij Vranckerijck sijn onvermogen kenne om de conquesten, die voor haer met soo veel avantagie sijn te doen, met het oorloge te consequeren ende mainteneren.

    Bijaldien den vrede, die den Turk24 heeft met den Persiaen25, den keyser26 conde werck veroorsaecken, dat soude de engageerde prinsen, die het spel moede werden, subleveren.

    Naer men mij seyt souckt men den vorst van Sevenborgen27 te engageren ende is hier iegenwoordych eenen Bijstervelt28 doende ouverture, daer den ambassadeur van Vranckerijck29 hem oock mede soude mengen, van een huwelijck voor den soon van dien prinse aen de princesse palatine30, met hope van de croone van Hungarië voor hem te conquesteren; op wat fondament, moeten die weten, die haer [hierme]de bemoyen.

    Dat weet ick, dat de conqueste van een n(ieuwen stengel) van desen staet door een misdracht van mevrouw (de) princesse31 is vervallen.

    Off nu met straffe van degene, die met Houtebeen32 sijnde qualijck haer devoir hebben gedaen, degene, die hiernaer in gelijcke exploitten werden geëmployeert, tot beter sullen werden geanimeert, moet den tijt leeren. Off die de scepen commandeerden sijn in den Hage gebracht: de iudicatuyre, die men noch niet en weet oft aen de Raet van Staten off een nieuwen crijchsraet ter zee - want de admiraliteyten begeert men niet - sal werden gebracht, moeten wij verwachten.

    Dat is nu hetgene het publyck raeckt, resteert nu hetgene mij den heer Spierynck, die ick desen morgen ter begeerte van mijn suster33 hebbe gesproocken, mij heeft verhaelt, te weten, dat den ambassadeur van Hollant34 aen sijne confident in desen staet35 heeft geclaecht, dat den ambassadeur van Sweden in

    21

    Vranckerijck36 difficulteert te defereren37 aen den ambassadeur van dese provintiën, hetgene die van Venetië38 hem altijt heeft geconfereert, den tytel van Exc.tie, ende bij die occasie weygert de visite wederom te geven, waerover39 schijnt vanwegen de generaliteyt clachten souden vallen aen de ministers van de croone van Sweden. Doch hetselve den heer Spierynck voorgecomen sijnde heeft begeert, soo seyde sijn Gestreng. mij, dat men daer soo haest niet mochte voorgaen, ofte dat sij haer aen40 sijne Gestreng. souden willen addresseren wt consideratie dat sij gelijck eenyge noch niet al te wel sijnde geaffectionneert wat van de ouden41 zuyrdeesem daeronder souden mengen bij diegenen die meer smaeck daerin hebben.

    Daerop hebbe ick naer bedanckynge niet anders konnen antwoorden, alsdat naer openynge, die mij lange voor desen van die saecke was gedaen, de saecke soo verde versch .. dat de affscheydynge haer oorspronck hadde, overmits de Sweetse croone hetgene wert gesustineert haer toe te commen niet en was gedefereert mij beroepende op hetgene door mijn suster aen de heer Vosberge42 daerover was verclaert ende door mij aen den ambassadeur selve geseyt ten tijde hij noch in Hollant was. Doch dien goeden heer, die wel acquiesceerde ende goet contentement nam in hetgene ick hem hadde doen verstaen, was evenwel begeerych dat uEd. hem off mij off beyde de ware gelegenheyt van de saecke bekent soude maecken, meende mede dienstych was, dat ick gelijcke occurrentie dede als die van Smalzius43, daer wij oock alsdoen in ge .... tijdelijck aen den heer rijxcancelier44 openynge behoorde te doen, immers soo uEd. daeraen difficulteerde sijne Gestreng. alles bekent te maecken, opdat alle quade impressie door den een off den anderen mochten werden geprevenieert. De replycken daerop gevallen souden lank sijn et nihil refert. De conclusie moet daertoe dienen, dat uEd. gelieve den eenen oft den anderen ofte ons beyde met den eersten wel te informeren, gelijck ick bidde, dat uEd. in andere materiën mede gelieve te doen sonder scrupule van het pampier soo cleyn te nemen, want de brieven onder dat couverte soo liberael als uEd. gelieft wel mogen gaen.

    Dit schrijve ick met haest, uEd. wensche dit lopende iaer alle voorspoet ende heyl.

    Desen 3 Ian. 1639.

    Soo yet manqueert, bidde uEd. het excusere, want tot herlezen wert mij geen tijt gegeven.

    Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raedt ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijckste Coninck.

    In dorso schreef Grotius: N. Reigersberg.

    En boven aan de brief: Rec. 13 Ian.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., K 72a. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Gedrukt Rogge, Br. Nic. van Reigersb., p. 494. Antw. op no. 3903 (dl. IX); beantw. d. no. 3932.
    2 - No. 3903 (dl. IX).
    3 - Jan Dircksz. Verseijden.
    4 - Cornelis Jansz. Hartigsvelt.
    5 - Willem Allertsz. van Couwenhoven.
    6 - Johan Adriaensz. van IJck († 1642), eerst gehuwd met Margaretha Musch, vervolgens met Maria van der Meyden.
    7 - Cornelis Musch († 1650), griffier van de Staten-Generaal.
    8 - Willem Cryger.
    9 - Pieter Foppen van der Meyden, gestorven op 27 september 1638, werd opgevolgd door zijn zoon Johan van der Meyden.
    10 - Pieter Prins.
    11 - Cornelis Arckenbout.
    12 - Johan van der Meyden; zie p. 18 n. 10.
    13 - Nicolaes van Reigersberch; vgl. dl. IX, p. 780.
    14 - Paulus Pels.
    15 - Petter Spiring Silvercrona, agent van Zweden en raad van financiën.
    16 - Albert Joachimi (1560-1654), Staats ordinarius gezant te Londen.
    17 - James Hamilton (1606-1649).
    18 - Karel I van Engeland.
    19 - Thomas Howard, graaf van Arundel (1586-1646).
    20 - Ottavio Piccolomini, hertog van Amalfi, keizerlijk bevelhebber.
    21 - Thomas van Stakenbroeck († 1644).
    22 - Christiaan IV.
    23 - Karel van Cracou.
    24 - Murád (Amurath IV), sultan der Ottomanen.
    25 - Safī I († 1642), behorende tot de dynastie der Safawiden.
    26 - Ferdinand III.
    27 - Georg I Rákóczi.
    28 - Johann Heinrich von Bisterfeld.
    29 - Jean d'Estampes, sieur de Valençay.
    30 - Met de ‘princesse palatine’ wordt gewoonlijk Elisabeth van Bohemen (1618-1680), oudste dochter van Frederik V, de Winterkoning, bedoeld. In deze jaren zocht men voor haar naar een geschikte partij en wellicht betreft het hier de oudste zoon van Georg I Rákóczi Georg II (1621-1661). Het was echter haar zuster Henriette Marie (1626-1651), die in 1651 huwde met een Rákóczi en wel met Sigismund († 1652), broer van Georg II.
    31 - Amalia van Solms.
    32 - Cornelis Corneliszoon Jol, alias Houtebeen († 1641). Op 31 augustus en 3 september 1638 had Jol vergeefs geprobeerd bij Cuba zich meester te maken van de Spaanse zilvervloot. De onderneming mislukte door wangedrag van enkele kapiteins. Tegen de volgende kapiteins werd een proces aangespannen: Allert Jansz. van Griet, Andries Wouters, Michiel Thomassen, Dirck Thijssen, Joachim Gijsen, Samuel Lucassen en Claes Holbuyck.
    33 - Maria van Reigersberch.
    34 - Willem van Liere, heer van Oosterwijk. Bij Léon le Bouthillier, graaf van Chavigny, drong hij er op aan, dat hij als Staats gezant met ‘Excellentie’ zou worden aangesproken; zie Den Haag, ARA., coll. Staten-Generaal no. 6765; brieven van Willem van Liere, heer van Oosterwijk, aan de Staten-Generaal dd. 27 november 1638 en dd. 25 december 1638.
    35 - Wie hier bedoeld wordt is mij niet bekend.
    36 - Grotius.
    37 - Deze beiden woorden worden na ‘provintiën’ herhaald.
    38 - Chavigny wilde eerst inlichtingen over het gebruik van de titel ‘Excellentie’ inwinnen bij de volgende voormalige Franse ambassadeurs te Venetië: Etienne d'Aligre (1592-1677), Charles de l'Aubespine, markies van Chasteauneuf (1580-1653) en Matthieu de La Thuillerie, graaf van Courson (1594-1653).
    39 - Het woord ‘over’ in de tekst abusievelijk herhaald.
    40 - Het woord ‘aen’ wordt herhaald.
    41 - Het woord ‘ouden’ wordt herhaald.
    42 - Caspar van Vosbergen.
    43 - Peter Abel Schmalz.
    44 - De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]