eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    3975. 1639 februari 14. Van N. van Reigersberch1.

    Mijnheer,

    De vergaderynge van de gedeputeerde van de heeren Staten-Generael oordeelende veele te sijn gelegen aen het consenteren van het oprechten van de camer van asseurantie, verantwoordynge van de vijff speciën, verpachten van convoyen ende equiperen van scepen binnen Helvoet, alle welcke poincten bij veele leden van de vergaderynge van Hollant ende bijsonder bij de stat van Amsterdam hart werden tegensgesproocken, hebben dynxdach voorleden, datelijck naer de resolutie in presentie van sijne Hoocheyt2 daertoe was genomen, een goet getal gecommitteerde3 tot seven, wt yder provintie één, drie wt den Rade van Staten ende twee wt de Gecommitteerde Raden van Hollant, sonder veel esclats file à file naer Amsterdam gesonden om des woensdachs goets tijts te versoecken bijeencompste van de sesendertych Raden ende bij deselven redenen, die haer souden connen tot inwillynge van die poincten moveren, vooren te dragen. Burgemeesters4 tot het leggen van de vergaderynge van de sessendartych aengesproken sijnde hebben alvorens willen weten, tot wat eynde deselve soude dienen, ende de gedeputeerde swaricheyt maeckende haeren last prealabelijck aen de burgemeesters te openen is haer oock de vergaderynge van de vroetschap geweygert, waerop de gedeputeerde alhier geson-

    101

    den hebbende om nader last ende ordre becomen hebbende om in het torenken aen burgemeesters openynge te doen ende, bijaldien alsdan bij deselve bij het refuys wert gepersisteert, te protesteren, sijn saterdachmorgen de meergemelte gedeputeerde in het torenken verschenen; aldaer haer propositie hebbende gedaen is bij burgemeesters geordonneert convocatie van den Raet ende is dat al het bescheyt, dat wij desen maendachmorgen van die saecke, die geen cleyne materie geeft van speculatiën ende discoursen, hebben becommen.

    Eenyge vinden seer vremt als sijnde een nieuwicheyt, dat de gedeputeerde van de Generaliteyt, die, bijaldien Hollant is defectueux in hetgene, daert(oe) het uyt de confederatie is verbonden, sij haer aen de Staten van Hollant naer haer opinie behoren te adresseren, deselve voorbijgaende particuliere steden besenden oordeelende te sijn hetselve van consequentie om te stabiliëren de autoriteyt over alle de provintiën, daertoe sij meenen bij de vergaderynge wert getracht, dewelcke oock siende hare resolutiën meest bij die groote stat werden getraverseert ende oock gearbeyt om haer door een instructie in ordinem te redigeren, bij dese occasie materie soucken off om de macht van de stadt te minderen off met meer scrupule te doen gebruycken.

    Daer comt bij, dat sij, die soo discoureren, presupponeren sijne Hoocheyt van de stadt niet wel en is gecontenteert ende datter wert hooch gesproocken tegens degene, die geseyt werden hare scepen het voorleden jaer tot dienst van den Spaengaert5 hebben verheuyrt, waerover men claecht tot noch toe bij de magistraet geen recherche en is gedaen. Alle quade auguriën ende die mij doen pronostiqueren, dat desen opheff, die seer formeel is sijnde het getal van de gedeputeerd(e) tot vijfthiene ende van de voornaemste wt de vergaderynge, Aerssens, Berchem ende den thesaurier6 wt den Raet van Staten, veel te groot is om in cas van refuys, gelijck niet apparent is alle poincten ingewillycht sullen werden, dat werck daerbij te laten, ende groote bewegyngen kan sodanygen licchaem sonder alteratie door de verscheydenheyt van humeuren niet wel dragen. Indien men oock aldaer kon opprimeren de schaduwe van de oude vrije deliberatie, soo en sal voor deselve nergens herberge sijn te vinden ende daertoe meenen veele dat wert gearbeyt.

    Hetgene niet weynych consideratie heeft is, dat veele Hollantse steden jalours van de grootheyt van Amsterdam, die niet altijt bij de regenten met sooveel discretie ende omsichticheyt als de tijden wel vereyssen wert gebruyckt, door jalousie over het hooft souden connen sien, wat prejuditie de provintie van Hollant door dese proceduyren soude lijde(n); ende sonder de autoriteyt van de Staten van Hollant is qualijck te stuyten den cours, die nu wert gegaen. Wij moeten wat verder passert verwachten.

    Ondertusschen sal ick beantwoorden den uwen geschreven den 5 Febr. gedateert den 3 Decemb.7 ende sien, wat met Aelianus8 uytrechten kan, wiens difficulteyten wt gebreck van finantiën, niet door ongunst ofte onwillicheyt mijns oordeels werden veroorsaeckt sijnde seecker, dat door deselve faute de leveransiers van sijn huys seer clagen over quaede betalynge, hetwelcke hem geen goede reputatie en geeft. Het Hollantse gelt, gelijck uEd. wt mijn voorgaende brieven heeft

    102

    gesien, is noch seer ongereet ende conde dat werden ontfangen, vertrouwe ick, dat Aelianus geen verder uytstel soude nemen, alsoo mij meermalen heeft geseyt, dat uEd. voor allen op de lijste voor hetselve staet. Wat van het coper is, moet ick van hem vernemen, doch soo ick goede memorie hebbe, soo heeft hetgene alreede is gelevert soo veel als het kan te dragen; dat noch is te wachten, kan niet dienen als voor het toecommende ende dat sal lange aenlopen. De schade, die uEd. door soolange uytstellen lijt, kan ick wel considereren ende is de meeste swaricheyt, gelijck uEd. wel moveert, in cas van veranderynge, wanneer de pretensiën niet veel waert souden sijn, waerom uEd. wel op het toecommende heeft te dencken.

    Het volck van desen Stae(t ge)sonden om in de landen van Cleeff der keyserschen inquartierynge te beletten, heeft te swack sijnde moeten retireren ende hebben het keysersvolck alreede Cleeff, Santen, Goch ende Calcar ingenomen, sullen apparent de ander plaetsen mede occuperen.

    De harangue van den prins van Condé9 wensche ick te sien.

    Dus verde geschreven hebbende ben ick naer Aelianus gegaen, bij wien ick soodanygen troost niet en vinde als ick garen hadde. De resolutie van de Staten was hem behandycht; die brengt mede een subsidie voor ses maenden, waervan den tijt sal beginnen te lopen van den eersten Febr. 1639, soo dat daer geen gelt soo haest is te raecken. De rijxraden meent hij eerst tegens Paessen bijeen commen ende niet eer dacht hij bescheyt op hetgene Heuft10 raeckt, die geen swaricheyt maeckt, naer hij hem schrijft, hetgene te ontfange is te avanceren, bijaldien de croone sijne reeckenynge, sulckx die overgesonden is, approbeert. Het coper wert door handen gemaniëert van eenen Letort11, aen dewelcke Aelianus in mijn presentie heeft doen schrijven om te weten, off hij ordre heeft tot uEd. betalynge; ten naesten sal uEd. daer nader bescheyt van weten. Ick kan niet gel(o)ven Aelianus maligneert, maer gebreeckt hem aen provisie; daerom moet in Sweden soo voor het tegenwoordyge als voornamelijck voor het toecommende worden gesorcht.

    Van de saecke van Amsterdam verneme ick verder, dat de heeren Brasser ende Teresteyn12 sijn hier gearriveert, de verder gedeputeerde daer gebleven apparent wachtende op nader ordre. Bij sijne Hoocheyt is desen morgen daerover nader geconsulteert; wat resolutie genomen, weet ick niet, doch alsoo de heeren Teresteyn ende Brasser niet weder en vertrecken, presumere ick het bij de gegeven antwoorde, die apparent wesen sal, dat sij in de vergaderynge van Hollant haere resolutie sullen inbrengen, sal werden gelaten.

    Desen 14 Febr. 1639.

    Adres: Mijn Heer Mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de Coninginne ende croone van Sweden bij den alderchristelijckste conynck.

    In dorso schreef Grotius: 14 Febr. 1639 N. Reigersberg.

    En boven aan de brief: Rec. 26 Febr.

    En: Harange van den prins van Condé.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK, K 72f. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 509. Antw. op no. 3962?; beantw. d. no. 3992.
    2 - Frederik Hendrik.
    3 - Floris II van Pallandt, graaf van Culemborgh; Nicolaes van den Bouckhorst, heer van Noordwijk; Cornelis van Teresteyn; Johan van der Camer; Hendrik Nobel; Caspar van Vosbergen; Adriaen Ploos van Amstel, heer van Thienhoven; Johan van Weede; Peter van Walta; Zweder van Haersolte; François van Aerssen, heer van Sommelsdijk; Jan van Berchem; Govert Brasser; zie o.m. Aitzema Saken van Staet en Oorlogh II (f.o ed.), p. 593.
    4 - Abraham Pietersz. Boom (1575-1642), Jan Cornelisz. Geelvinck (1579-1651), Gerbrand Claesz. Pancras (1591-1649), Willem Backer (1595-1652).
    5 - Philips IV.
    6 - Govert Brasser.
    7 - Ontbreekt.
    8 - Schuilnaam voor Petter Spiring Silvercrona, Zweeds agent en raad van financiën.
    9 - Voor deze toespraak van Henri de Bourbon, prins van Condé, zie men no. 3951, p. 64 n. 5.
    10 - Johannes Hoeufft, bankier te Parijs.
    11 - Johan le Thor, Zweeds commissaris te Amsterdam.
    12 - Zie p. 100 n. 6.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]