De Heer van Beverwaart2 heeft noch geen gehoor gehad by den Koning, en is by den Kardinaal soberlyk ontfangen. Men neemt hier niet wel, dat deze zaak zoo verre gebragt is zonder kennis van den Koning, die zoo veel van dat Landt en het Huis van Oranje meent verdient te hebben. Men wil ook schriftelyke beloften hebben, wat men aldaar dit jaar zal doen, alzoo men hier staande houd, dat de mondelinge beloften 't voorgaande jaar niet wel zyn gehouden. Dezelve Heer van Beverwaart verzekert hier de Heeren, dat in Engelandt van het huwelyk3 alleen zal worden gesproken, en niet van andere tractaten, waar aan hier word getwyfelt.
Elpenan4 en veele andere Françoisen, losgelaten onder voorwaarden van niet te dienen tegen den Koning van Spanje, hebben den nood van de Katalanen gestelt voor hunne belofte. De Koning wil dezelve t'huis ontbieden, om hen vry te maken van hunne belofte, en andere in plaats zenden tot tienduizend te voet (zoo gaat het gerugte) en drie te paard. 't Was goed, ware het geschiedt. Ondertusschen lopen de zaken daar groot gevaar, niet alleen door het voorschrevene Spaansche Leger, maar ook door oneenigheden van binnen.