eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    6022. 1643 januari 3. Aan W. de Groot.1

    Habes, mi frater, ea quae subito intra paucas horas dum Riveti2 Apologeticum le-

    2

    go3 mihi in mentem venere, materiae satis, si cui lubido et otium ista excolendi.4 Sed unde mihi talem? Romanenses qui apud vos sunt, modum eum quem Galli, non servant. Remonstrantium peritissimi repudiant traditiones, patres, ritus veteres, etiam non malos; student parti suae aut particulae. Dominus Vossius est meticulosus. Dominus Barlaeus ista studia pridem omisit.5 Reformati qui hic paci student, insistunt praescriptis sibi lineis; commune christianitatis non respiciunt. Deus forte aliquem reperiet. Ego enim stabo dictis, nec ultra cum Riveto, cuius in dies crescit maledicentia, committi patiar. Aut ego multum fallor, aut brevi, brevi inquam, adeo dispretae pacis poenitebit. Omnes enim leges pacis repudiant praeter unam solam, ut ipsi omnibus leges dicant.

    Quis haec potest perferre, quis potest pati?6 Ἡ δὲ ϰαϰὴ βουλὴ τῷ βουλεύσαντι ϰαϰίστη.7

    Multum avebo scire ecquid boni paritura sit illa Hollandos inter et Zelandos consiliorum sociatio.8 Aut ego illorum ingenia et mores non novi, aut non diu durabit ista coniunctio. Invenient et ὁ πϱοστάτηζ et amphictyones quo ista dissipent.9 Quae cives Middelburgenses volunt, forte non mala sunt, sed agendi ratio periculosa est. Knutius10 satis meruit a Conventu excludi: qui in republica libera vi cuncta agenda putat, iura negat sibi nata.11

    3

    Amstelodami cum eris, rogo salutes dominum Hoofdium,12 Vossium, Barlaeum, Blavium,13 et cures ne quid meorum intercidat. Si Johanni Arnoldi14 esset otium, posset is forte optime Apologeticum Riveti refellere, consulto interdum et Vossio et Vossii liberis.15 Sed ego neque ex hac re commoda exspecto, nec cuiquam possum polliceri. Maligne agit Rivetus, qui credi vult quae contra seditiosa dogmata scripsi,16 hoc animo scripta ut fratres eius in Gallia in odium regis adducerem. Nihil malo quam ut omnes et factis et verbis ostendant se alienos a talibus. Si quid mali illis putarem imminere, ego, si possem, id averterem.

    Deus hunc annum matri, tibi, uxori, liberis et amicis nostris bene prosperet,

    tibi obligatissimus frater,
    H. Grotius.

    3 Ianuarii 1643.

    Notes



    1 - Gedrukt Epist., p. 946 App. no. 633. Antw. op no. 6011 (dl. XIII), beantw. d. no. 6036. Zie voor Grotius' jongere broer, de Haagse advocaat Willem de Groot (1597-1662), R. Huybrecht, in Biografisch Woordenboek van Nederland II, p. 198-199.
    2 - André Rivet (1572-1651), geboren in de Poitou, vanaf 1620 hoogleraar in de theologie te Leiden, ontving in 1632 van Frederik Hendrik de opdracht om de jonge prins van Oranje te onderrichten (Biogr. Lexicon voor de Geschiedenis van het Ned. protestantisme II, p. 375-378). In het afgelopen jaar kwam naar buiten dat hij de verzoeningsgezinde opvattingen van Grotius en diens Franse geestverwant Théophile Brachet de La Milletière volstrekt afkeurde. Aanleiding om zijn bedenkingen daarover wereldkundig te maken, vormden de Annotata ad Consultationem Cassandri die Grotius in september 1641 in een oplage van 50 exemplaren in Parijs had laten drukken (BG no. 1165). Eind maart 1642 liet de Haagse hofpredikant zijn kritiek horen in een werk dat de titel kreeg Hugonis Grotii in Consultationem Cassandri annotata. Cum necessariis animadversionibus Andreae Riveti ..., Leiden (Elzevier) 1642 (BG no. 1172). Deze publicatie lokte bij Grotius een weerwoord uit. Twee maanden later kwamen in Parijs de Animadversiones in animadversiones Andreae Riveti van de pers (BG no. 1175). Doch André Rivet liet zich niet gemakkelijk overbluffen. Al zijn vrije tijd offerde hij op om Grotius nogmaals terecht te wijzen in een Examen animadversionum Hugonis Grotii, Leiden (Elzevier) 1642 (BG no. 1180). Zijn opponent begon zich nu in bredere zin te rechtvaardigen in een Votum pro pace ecclesiastica contra Examen Andreae Riveti, et alios irreconciliabiles. Ecce quam bonum et quam iucundum habitare fratres in unum, Parijs 1642 (BG no. 1183). Nog voordat het jaar ten einde was, had Rivet al een Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum geschreven (BG no. 298 en BsG no. 319).
    3 - Willem de Groot had gezorgd voor een snelle verzending van de Apologeticus; vgl. no. 6011 (dl. XIII), en Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 347 en p. 366. De tekst met Grotius' eerste kritische aantekeningen op het boek ontbreekt. Waarschijnlijk werd het stuk opgeborgen in het door Willem bij te houden ‘dossier Rivet’; zie no. 6063.
    4 - In het vervolg zal de discussie vooral gaan om een kritische kanttekening die Grotius in zijn Votum plaatste ‘ad articulum XVI: De magistratu et rebus civilibus’: ‘Dixi in Annotatis meis ad finem libri primi de Iure belli ac pacis, canones qui clericos ab armis arcent, multo melius in Oriente quam in Occidente servatos. Verum id est, et de illis et de aliis canonibus, quia dispensationes notae ibi non sunt, nisi in paucis et exiguis rebus. Multis iam male cessit ista ἀλλοτϱιοπϱαγία [alienarum rerum curatio], et si in eorum bellorum, quibus tam diu vastatur Europa, causas inquirimus, inveniemus hoc incendium maxime ab iis qui pacis praecones esse debuerant, excitatum. Per Galliam vero bella civilia plurima, ab iis qui se ministros Evangelii vocant, concita fuisse, non aliis testibus validius affirmem, quam et regum et procerum, et populi recente memoria ...’; vgl. Opera omnia theologica III (BG no. 919), p. 661 r. 45 B.
    5 - Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), hoogleraar in de geschiedenis en de politica aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam, en diens naaste collega Caspar Barlaeus (1584-1648). De laatste was na een reeks teleurstellende ervaringen steeds verder van de theologische wetenschappen afgedwaald; vgl. Rademaker, Life and Work of Gerardus Joannes Vossius, Assen 1981, en Blok, Caspar Barlaeus From the correspondence of a melancholic, Assen/Amsterdam 1976.
    6 - Vgl. Cicero, de Orat. 2,19, 77, en Tusc. 2, 7, 17.
    7 - Hesiodus, Opera et dies 266.
    8 - In oktober 1642 was een delegatie van de Staten van Holland naar Zeeland gegaan om een gemeenschappelijk standpunt te bepalen in de zaak van de controle op de wapenen troepentransporten naar Engeland. In de tweede helft van november keerden de afgevaardigden terug met het voorstel om de gedeputeerden ter generaliteit voortaan van beperktere instructies te voorzien (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 86).
    9 - Zijne Hoogheid en de leden van de Staten-Generaal (amphictyones). Uiteraard verzetten zij zich tegen de eigengereide politiek van de zeegewesten Holland en Zeeland.
    10 - De Middelburgers stoorden zich aan het gedrag van Johan de Knuyt (1587-1654). Deze Zeeuw die de prins als eerste edele vertegenwoordigde in de Staten van Zeeland, greep alle middelen aan om kenbaar te maken dat de Hollands-Zeeuwse voorstellen hem slecht smaakten. Opzien baarde hij met de rake klap die hij in het heetst van de strijd de pensionaris Cornelis van Stavenisse had uitgedeeld (CSP Ven. 1642-1643, p. 194).
    11 - Horatius, Ars poet. 122.
    12 - Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647), drost van Muiden. Een exemplaar van diens Neederlandsche Histooriën, Amsterdam 1642, zou Grotius een dezer dagen in ontvangst mogen nemen (NNBW IV, kol. 771-777, en Briefw. P.C. Hooft III, p. 447 no. 1127 en p. 476 no. 1143).
    13 - De Amsterdamse uitgever dr. Joan Blaeu (†1673). De laatste tijd schonk hij weinig aandacht aan Grotius' wensen met betrekking tot een snelle publicatie van de nieuwe aantekeningen bij Lucanus (BG nos. 430 en 431), de poemata en de Anthologia Graeca (BG no. 534).
    14 - Joannes Arnoldsz. Corvinus (Ravens) (ca. 1582-1650) studeerde theologie te Leiden onder Petrus Bertius en Jacobus Arminius. Hoewel overtuigd remonstrant trad hij later niet toe tot de Broederschap. In 1627 bevond hij zich te Orléans waar hij zich bekwaamde in de rechtswetenschap. Een jaar later werd hij door het Hof van Holland toegelaten tot de advocatuur. Na een omzwerving vestigde hij zich in Amsterdam (NNBW II, kol. 1166-1167).
    15 - De zonen van Gerardus Joannes Vossius: Franciscus (1608-1645), Matthaeus (1611-1646) en Isaac (1618-1689); vgl. Rademaker, o.c., p. 441-442.
    16 - De ‘dedicatio’ in Rivets Apologeticus geeft een voorproefje van de kritiek die Grotius te wachten stond ‘ad articulum XVI’ (supra, n. 4): ‘Tertium hoc opus, quod postremum emisit, in quo pleraque sua repetiit, dum se, quod ante delineaverat, distinctius executurum promittit, hoc nostro Apologetico expendimus, et quaecumque ecclesiis nostris, et doctrinae salutari quae in eis, per Dei gratiam, obtinet, voluit obiicere, diluimus, veritatemque pro modulo nostro ita asseruimus, ut nihil intactum praetermiserimus eorum quae nobis impegit, et quibus enixe laboravit ut nos odiosos redderet supremis potestatibus, et eas ubique adversus ecclesias nostras accenderet: quasi non aliam ob causam in Galliis legatione fungeretur, quam ut ea abuteretur, in perniciem ecclesiarum quae ibi, sub christianissimi regis edictorum fide, Deum pro eius Maiestate et regni pace assidue precantur.’
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]