eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    6664. 1644 januari 23. Aan N. van Reigersberch.1

    En wijl allen die op de Oostzee hunnen koophandel dreven, daarin belang hadden, oordeelde hij ... dat die van Lubek, Danzik, Hamburg en Bremen ten opzicht der tollen met Zweden eenen lijn behoorden te trekken; ... schreef hij al in Loumaandt:

    Ik weet wel ... dat het oogmerk van zijn Excellentie den rijkskancelier is2 die steden, zoo zij in een goede verbintenis willen treden, niet alleen niet te verkorten, maar ook hare vrijheden te vermeerderen. Ik meen ook vastelijk dat de staat der Vereenigde Landschappen geen verbintenis zouw konnen vinden die minder verdagt zoude konnen zijn, en Zweden kan hare conditiën beter maken in de Zond dan die tot noch toe zijn geweest, en vaststellen dat nu t'elkemaal verandert, zijnde de kroon van Zweden in achting van hare tractaten wel te onderhouden.3

    ... Maar dus in Engelandt overgestapt, kan ik niet voorbij de hartelijke genegentheit, die De Groot onder zijn brede verhalen der Engelsche zaken in zijn brieven aan den heere Reigers-

    60

    bergen zeer dikwils uitdrukt wegens den aardsbisschop van Kantelberg; ... schreef hij aan hem den drieëntwintigsten van Loumaandt:

    Ik bid Godt ... voor den aardtsbisschop,4 wiens oogmerk ik meen goet geweest te zijn, hoewel niet altijdt vergezelschapt met voorzichtigheit en kennisse van tijden, personen en plaatsen.

    In het slot eenes briefs van den drieëntwintigsten van de eerste maandt dezes jaars schrijft hij:

    De keurvorst van Brandenburg5 heeft geconsulteert met zijne theologanten, of een gereformeerde met eene goede consciëntie mag huwelijken met eene luthersche. Een doctor heeft getwijfelt, maar doctor Agricola heeft gezegt: ja, ad bonum publicum. En de keurvorst, daarover zeer verblijd zijnde, heeft zulks laten weten aan zijn vrouw-moeder.6

    In dien brief had hij zich vooraf in 't breede laten hooren:

    Zoo dat huwlijk voortgaat, Holstein in de Zweedsche handen blijft, Bremen en Oldenburg dezelve bescherming aannemen, zoo is aan de kroon Zweden de weg gebaant van Pruissen naar Pomeren, van Pomeren naar de drie marcken van Brandenburg, en vandaar over de voorzeide quartieren tot aan de landen van Mark, Berg, etc., zijnde vast aan Gulik, Kleve, Ravensperg en Ravestein, op alle 'twelke 't recht van den keurvorst van Brandenburg beter is dan van iemant anders ende meer krachten zal hebben, zijnde in een koninglijke hand. Daarbij zal komen een stem, niet alleen in de vergadering van de stenden van Duitslandt, maar ook in 't keurvorstelijke collegie in 't verkiezen van een keizer, en 't respect dat alle protestanten, zoo in Duitslandt als in Polen, aan de kroon Zweden zullen dragen, zoekende aldaar als hanthaving van hunne rechten en gerustheit.

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 363, p. 370 en p. 373. Mogelijk tezamen met no. 6665.
    2 - In zijn brief van 16 januari sprak Grotius al zijn vertrouwen in het beleid van kanselier Axel Oxenstierna uit: ‘De steden Lubeck, Hamburg ende Bremen hebben van Swede niet als alles goeds te verwachten’; zie no. 6649.
    3 - Het verdrag, dat op 1/11 september 1640 tussen Zweden en de Republiek was gesloten, voorzag in een vereniging van wapenen indien één van de verbondenen in de vrije zeevaart op de Oost- en Noordzee belemmerd zou worden (Aitzema (fo) II, p. 691-698, en Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 24). In maart vroeg Grotius om de toezending van een afschrift van dit tractaat; vgl. nos. 6757 en 6777.
    4 - William Laud (1573-1645), aartsbisschop van Canterbury, werd in maart 1641 ingesloten in de Tower. Het proces dat het Parlement tegen hem wilde aanspannen, werd telkens uitgesteld. Zijn zaak kwam kort nadat het Engelse Parlement een ‘solemn league and covenant’ met de Schotten had gesloten weer in de belangstelling te staan. Op 16/26 januari 1644 werd de aanklacht opgesteld en voorgelezen (DNB XXXII, p. 185-194; Ch. Carlton, Archbishop William Laud, Londen-New York 1987, p. 214-226, en The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 199).
    5 - In de zomer van 1642 had keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg aan koningin Christina een huwelijksaanzoek gedaan. De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna gaf de jonge koningin de raad om niet op de avances in te gaan (Urk. u. Act. I, p. 572, en XXIII-1, p. 34-35), maar de keurvorst hield aan en consulteerde in het najaar van 1643 te Koningsbergen de gereformeerde predikanten dr. Johannes Bergius en Adam Christian Agricola over de vraag of men in de religie van Luther zalig kon worden (Urk. u. Act. I, p. 520, en XXIII-1, p. 60-61; W. Hubatsch, Geschichte der evangelischen Kirche Ostpreussens I, p. 134-143).
    6 - Elisabeth Charlotte van de Palts (1597-1660), weduwe van keurvorst Georg Wilhelm van Brandenburg († 1640).
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]