Mijnheere,
Wat naerichtinge wij van de conincklijcke armee hebben gelieve u. Exc.tie wt het bijgaende2 te vernemen. Wt het rijck en hebbe tot noch toe niets vernoomen, also vandaer nu geene posten en coomen.
Den wensch die u. Exc.tie is doende,3 wenschte ick mede wt grond mijns herten dat sijn effect mochte sorteren, ganschelijck vertrouwende, al hadden wij langer als Mathuselem te leven, noit vroolijcker dach te connen verhoopen, die niet te egaleren en waare bij eenige aerdsche vreugde, ende een trap en ingang soude sijn tot het paradis.
Ten principalen hebbe ick u. Exc.tie willen verwittigen, also ick in ervaeringe ben gecomen dat Dennemarcken gans ontbloot is van ammonitie van oorloge, ende dieswegen ten behoeve van 'tselve eene groote quantitijt van lonten, coogels, musquetten, pistolen, hellebarden ende veele andere en diergelijcke ammonitiën onder de hand hier opgecocht werden, met voorgeven dat deselve nae Hamburg vervoert werden,4 ende ick doch weete dat het voor den coning van Dennemarcken is ende veel meer nae Gluckstad gaet, dat mede desen staat alsnu schijnt eenen vrijen wtvoer van alle ammonitiën te willen permitteren, 'twelck voordesen noit en is toegestaen geweest, soo hebbe ick bij d'een en d'ander aen desen staat geremonstreert hoe ongelegen het soude sijn bij dese conjoinctuire van tijt ende bij dese alteratiën van Dennemarcken soodanigen vrijen wtvoer te willen inwilligen; dat sulcx soude strecken tegens het gemeene besten ende particulierlijck tegens de alliantiën met Sweden en Vranckrijck opgericht, van geenen toevoer aen den vijant te doen, terwijlen nu Dennemarcken ofte in rupture was ofte in rupture met Sweden conde coomen, sij selfs oock sooveel affronten van Dennemarcken geleden hadden. Ick hebbe mede aen de conincklijcke Fransche plenipotentiarissen,5 sijnde met desen
73
staet hier noch in onderhandelinge, voorgedragen sulcx als gemeene geallieerden bij desen staat te willen helpen voorbouwen, u. Exc.tie mits desen versoeckende deselve gelieve bij de ministers van Vranckrijck aldaer bij gelegenthijt aen te brengen, ten einde van dat hoff aen desselfs plenipotentiarissen of ordinaris ambassadeur alhier mochte geschreven en geïnjungeert werden met ende neffens mij te bearbeiden dat geene wtvoeringe van ammonitie bij desen staat en mochte gepermitteert werden die geëmployeert soude connen werden tegens Sweden, ofte tot verstercking van den gemeenen vijant; daerbij dan te considereren dat den veltmarschalck Torstenson, door soodanigen toevoer van ammonitiën meer wercks als anders in Dennemarcken vindende,6 daerdoor can verhindert werden sijne forces niet soo haest als wel te wenschen waare wederom tegens de keyserlijcke armee te voeren ende daerdoor de gemeene saacke grootelicx verachtert werden.Volgens eenige brieven, die ick gesien, soo schijnt dat het hof van Vranckrijck vermisnoegt is7 dat dit desseing haer als geallieerden van Sweden niet en is voorgaens gecommuniceert geworden. Denselven aenstoot hebbe ick in den beginne hier mede gehad, maer daertegens voorgeworpen dat de executie van een groot desseing bestaet in hetselve secreet te houden; dat dit soodanigen werck is, 'twelck niet en heeft connen nochte mogen gecommuniceert werden, ende om niet ontdeckt te sijn als met den slagh, nootwendich heeft moeten secreet blijven. Blijckende sulcx daerwt genoegsaem, also de hoochlofflijcke conincklijcke regeringe van Sweden selfs geene van haere ondersaeten daervan gewaerschout en heeft, ende liever gewilt dat haere schepen en goederen in de Sond souden opgevangen werden, als selfs het minste vermoeden of ombrage, door eenich aenseggen, gegeven te hebben datter iets op handen was.
Waermede u. Exc.tie bevelende in de protectie Gods, verblijve, mijnheere,
u. Exc.tie dienstwilligste,
Petter Spieringh Silvercroon, op Norshollem
erfgesetten.
Hage, den 25 Jannuari 1644.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 4 Febr.