eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    653

    7424. 1645 april 22. Aan W. de Groot.1

    Mi frater,

    Parlamentum Parisiense ad labores suos rediit, sed non sine sensu accepti doloris.2 In aliis quoque parlamentis magni questus.3 Barillonus Lugduni manet;4 caeteri senatores in agris suburbanis. Pecuniae difficillime expediuntur5 et Languedocia aegre paret. Rosae strenue obsidentur a Gallis.

    Miror circa res Indicanas tam diu haesitari.6 Tempus appropinquat rerum Monasterii et Osnabrugi, quare non est quod qui mittere eo volunt, diutius id differant.7 Esse in Graecia quosdam calvinisantes non mirum est:8 Graeculus esuriens.9 Sed maior pars, ut audio, veteres sententias ac ritus defendit. Dominus Haga10 instat veteri suo instituto. Quod principem in senatu venire sperat, miror.

    Comoedias et tragoedias quae sunt optimae huius temporis11 etiam me absente uxor et filia bene indicare poterunt et per idoneos homines transmittere.12 Dominus Heufdius

    654

    nunc ruri est.13 Ubi redierit, consilium, eius de meo itinere explorabo, Deo interim supplicans nos omnes ut sospitet,

    tibi obligatissimus frater,
    H. Grotius.

    Lutetiae, 22 Aprilis 1645.

    Adres (volgens de uitgave der Epist.): Guilielmo Grotio, iurisconsulto.

    Notes



    1 - Gedrukt Epist., p. 749 no. 1759. Antw. op no. 7412.
    2 - De raadsheren van het Parlement van Parijs hadden spijt gekregen van hun opstand tegen de tenuitvoerlegging van het edict van de ‘toisé’. Op 29 maart wendden zij zich tot de regentesse met een nederig verzoek om de presidenten Barillon en Gayant en de raadsheren Quelin en Le Conte-Montauglan eerherstel te verlenen (Mémoires d'Omer Talon I, p. 407-416, en Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 275).
    3 - De Parlementen van Aix, Grenoble, Toulouse en Bordeaux verzetten zich tegen het harde optreden van de belastinginners in de Provence, Dauphiné, Languedoc en Guyenne (Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV II, p. 91-93, en Lettres au chancelier Séguier II, p. 758-772).
    4 - President Jean-Jacques Barillon (supra, n. 2) ontving geen koninklijk pardon en moest zijn reis naar Pinerolo voortzetten. Hij stierf in ballingschap († 30 augustus 1645) (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 274, p. 277, p. 309 en p. 313).
    5 - Deze berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven van 22 april 1645.
    6 - Grotius' verwondering over het uitblijven van een initiatief van de zes V.O.C.-kamers (Amsterdam, Zeeland (te Middelburg), Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen) tegen het besluit van de gewesten Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande, dd. 4 maart 1645, om het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie ‘impetrabel en open voor een ieder’ te verklaren. Pas in mei kwam in de Statenvergadering het voorstel op tafel ‘de voorschr. oude Compagnie, den 4 Maert te voren gebroken, te redintegreren en te herknopen en sulcx deselve te continueren tot ultimo December van dat jaar’ (Pieter van Dam. Beschryvinge van de Oostindische Compagnie I, deel I, p. 65-67).
    7 - De Staten-Generaal stelden een beslissing over hun ‘besendinge’ naar Munster telkens uit; vgl. no. 7425.
    8 - Meletios Pantogalos (ca. 1594-1645), metropoliet van Efeze (Ephese), en Hierotheos Avvatios (Abbatios), archimandriet van Kefallinia, getrouwen van Cyrillus Lucaris, de reformatorische patriarch van Constantinopel, waren de vervolging van de patriarch Parthenius I ontvlucht en naar de Republiek uitgeweken. Op advies van mr. Cornelis Haga, de voormalige Staatse orator te Constantinopel (no. 7391), lieten zij zich op 23 december 1644 inschrijven aan de Leidse universiteit.
    9 - Juvenalis, Satyrae 3, 78.
    10 - Mr. Cornelis Haga aanvaardde in juli 1645 de benoeming tot president van de Hoge Raad van Holland en Zeeland.
    11 - Mr. Govert Brasser, raad en thesaurier-generaal ter Generaliteit, begeerde de toezending van enkele voortreffelijke Franse comedies en tragedies. Wellicht wilde hij zijn zoon (Theodore?) verrassen met een exemplaar van Le Théâtre de Corneille, Parijs 1644.
    12 - Zie no. 7423. Onzeker over wat de nabije toekomst zou brengen, sloot Maria van Reigersberch de Zweedse ambassade in de rue des Saints-Pères, bracht de meubels over naar een kleiner appartement in Parijs, en vertrok vervolgens met haar dochter Cornelia naar Spa (Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 256-261).
    13 - De Parijse bankier Johan Hoeufft waakte tijdens Grotius' afwezigheid over de ambassadekas (no. 7448, en Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 319).
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]