Mijnheer,
Uit uwer Ed. brief van den tiende April merck ick weinigh apparentie tot de vrede tusschen Swede ende Denemarck, waertoe hier2 hoope was geschept.3 Ick vreze mede dat Zeelant opiniastrerende, lichtelijck eenige cleine provinciën haer daerbij zullen vougen om de zaecken onder schijn van handeling te traisneren.4 De resolutie die Hollant hierin neemt staet mij wel aen,5 ende hoope dat hieruit eenige naerder verbintenisse met Sophi6 zoude connen ontstaen, waertoe ick altijd garen wil helpen. Mij dunct mede dat de ambassadeurs van de Vereenigde Nederlanden zoo uit Engelant7 als uit Danemarcken8 wel mogen thuiscomen, ende dat die tot de generale vrede zijn geordonneert, dienen te
655
vertrecken.9 Ick meen de coninginne van Boheme gelt zal ontfangen van het parlement, zoo ick hier hoor uit den Paltzische resident.10 Maer de conditiën die men haere Majesteit oplegt zijn zwaer.11 Die luiden planten overal haere religie met gewelt.12 Uwer Ed. consideratie over Neef, Sophi, Verus vinde ick wel gegrond.1322 April 1645 tot Parijs.
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 22 April 1645 uyt Paris.
Bovenaan de copie te Amsterdam: Copie eener brief van den heere Hugo de Groot aan zijne zwager Van Reigersberg, gedagteekend Parijs 22 April 1645, ten geschenke gezonden aan mijnen vriend Van Rappard, in zijne collectie handtekeningen en schriften, Nov. 1823.