eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    487

    7331. 1645 februari 24. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    D'heer Pels, onze oude vrund, zoude garen zijn oudste zoon, die bij mijnheer Spierinck is,2 brengen tot de survivance van zijne bediening. Meent de gunste van mijnheer den rijcxcancellier van Swede daerin te gebruicken. Verzoect oock mijne hulpe door uEd. ende meent dat mijnheer den thesorier Brasser wat daerin zoude connen doen.3 UEd. zal daerin gelieven te doen al wat gevouchelijck geschieden can.

    In de zaecke tusschen Swede ende Danemarck4 dunct mij dat Hollant doet dat oorboir is.5 Ende 'tzelve is het oorboir van Zeelant. Off nu daer het gemeene interest meer zal gelden, off d'autoriteit van eene die andere consideratiën heeft, staet te zien.6 De redenen bij uEd. geallegeert dat men met Denemarck noit vast en gaet, alzoo hij pretendeert zijne exactiën te mogen verhoogen zooveel als het hem gelieft ende dat Swede gelijcke tol zal willen nemen, zijn gewichtigh. Voegt daerbij dat Sweden, verlaeten zijnde van anderen die in de commerciën zijn geïnteresseert, haere zaecken lichtelijck met Danemarc can accommoderen, waertoe Vrancrijck helpen zal, wiens ministres7 mij gezegt hebben dat men moet de zaecke van Swede separeren van die van de Vereenigde Nederlanden, die nergens nae zoo goed recht en hebben. Daernae zullen doch de Vereenigde Nederlanden in 't warre comen met Denemarck, ende Swede zal het dan met lust aenzien.

    Dat de Vereenigde Landen, voor ende aleer te comen tot handeling met de vijant ofte oock haer naerder als voordezen te verbinden met uitheemschen, zoect haere staet vast te stellen, is redelijck.8 Maer off de Dortsche decreten daertoe veel zullen helpen, ende off de gestaedige continuatie van de Staten-Generael, zoo men die noemt, daertoe een bequaem middel is, ende off men de militie nae de wil van zijne Hoocheit zal wel connen onderhouden ende de interesten wel betaelen zonder nieuwe capitalen op te nemen, gelijck tot noch

    488

    toe is gepractizeert geweest, staet wel te bedencken. Mij is daeraen niet gelegen dan om de vrunden wille die daer woonen. Ick en meene daer niet te comen, al waer ick ontboden.

    Met Hamburg ende Breme zal de zaecke wel gaen,9 zoo de resolutië[n] van de Vereenigde Nederlanden, ofte immers van Hollant, uitvallen zulcx als best waer in de handeling met Swede. Men moet haer zien in dat stuck in te trecken ende dencken: pecuniam in loco negligere maximum interdum est lucrum.10

    In de questie met het parlement van Engelant nopende de vaert op de havenen bij den coning bezeten dient men te gaen in correspondentie met Vrancrijck, die dezelve questie heeft ende schijnt die practijcke niet te willen verdraegen.11 Aengaende de prinsen ter zee, 't schijnt wel dat den coning meer rechts behoort te hebben dan zijne onderzaeten.12 Maer zoo men zich neutrael wilt houden,13 zie ick niet dat men anders can doen dan de prinsen die vierendetwintich uiren in handen zijn geweest, te laeten bij deghene die dezelve heeft genomen, zoo ter eenre als ter andere zijde.

    Zoo de pasquillen te becomen zijn, ick zoude die wel willen zien om te oordeelen uit wat hoeck die draven.14 Wij zullen oock mettertijd hooren off de zaecke van de heer Wijngaerden15 nae faveur gaet ofte nae reden. UEd. zal mij gelieven te adverteren off 't verhael van het sterven van mijnheer den eertsbischop van Cantelbery, 'twelck ick uwe Ed. in het Fransch heb overgezonden,16 accordeert met hetgunt in Hollant daervan loopt ofte niet. De gedructe stucken van de heer Spierinck17 zullen wij zien als een goed vrund overcomt.

    489

    Wij verwachten de wedercomste van mijn huisvrouw van Rouen.18 Voor deze mael heeft zij niet gehadt waerd aen uwer Ed. te schrijven.

    24 Februarii 1645.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 24 Feb. 1645 uyt Paris.

    En in de marge: Prinsen ter zee.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 35. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Mogelijk tezamen met no. 7332.
    2 - Pauwels Pels (1587-1659) was in 1637 met een opdracht van de Staten-Generaal naar Polen gezonden. Een jaar later werd hij op voorstel van Holland benoemd tot Staats correspondent in Danzig (Schutte, Repertorium I, p. 226-227, en II, p. 721). De kwestie van zijn opvolging bracht hij in brieven van 6 januari en 27 januari 1645 onder de aandacht van Grotius (nos. 7232 en 7278).
    3 - Het probleem was dat Pieter Pels zich moeilijk kon onttrekken aan zijn verplichtingen op het kantoor van de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona in Den Haag. Hij bleef ondanks de ‘gunste’ van rijkskanselier Axel Oxenstierna, Grotius, Nicolaes van Reigersberch en mr. Govert Brasser, raad en thesaurier-generaal ter Generaliteit, op zijn post. In 1677 aanvaardde hij de benoeming tot raad en resident van de hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp in de Republiek (Schutte, Repertorium II, p. 319-320).
    4 - Grotius' pleidooi voor een Zweeds-Staatse wapenvereniging ter ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640).
    5 - De Staten van Holland traineerden het beraad over de inwilliging van een extra bijdrage van één miljoen gulden aan het ‘groot desseyn ende entreprinse’ van Frederik Hendrik. Zolang de andere gewesten geen geld beschikbaar wilden stellen voor de uitrusting van een vloot naar de Sont, weigerden zij hun medewerking te verlenen aan het Vlaamse krijgsplan. Pas in de tweede helft van april lieten zij zich overreden tot een compromis over de besteding van de gelden (Het Staatsche leger IV, p. 143-149, en Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 178-186).
    6 - De Zeeuwen - met uitzondering van de vertegenwoordigers van Middelburg en Zierikzee - vertrouwden liever op het beleid van de prins en de ‘neutrale’ landgewesten.
    7 - De Franse staatssecretaris Henri-Auguste de Loménie, graaf van Brienne, wenste een snelle beëindiging van het Zweeds-Deense conflict (nos. 7254 en 7291).
    8 - De ‘Munstersche besendinge’ en de Staatse politiek ten aanzien van de ‘preliminaire poincten’: 1. de Unie van Utrecht van 1579; 2. de Religie ‘ghelijck die anno sesthien hondert negenthien in de Synode Nationael tot Dordrecht is bevesticht, oock vervolgens hier te lande aangenomen’; 3. de Militie (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 124-126).
    9 - De Staten-Generaal lieten de onderhandelingen met de gedeputeerden van de Hanzesteden Bremen en Hamburg over de vernieuwing en de herziening van het in 1616 gesloten verdrag nog enige tijd aanslepen (Res. SH, dd. 23 februari, 3 en 31 maart en 4 april 1645). Op 4 augustus - slechts enkele weken vóór de ondertekening van de vredesverdragen van Brömsebro en Kristianopel (23 augustus 1645) - verleenden zij hun medewerking aan een overeenkomst voor de duur van 15 jaar (Aitzema (fo) III, p. 63-65).
    10 - Terentius, Adelphoe 216.
    11 - De agitatie onder de Staatse en Franse schippers over het verbod dat het Parlement had opgelegd op de vaart naar royalistische havens. In Parijs had men reeds de alarmklok geluid; zie no. 7321.
    12 - De Staatse ambassadeur Albert Joachimi en de extraordinarii Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude verschenen regelmatig voor het ‘Committee of Lords and Commons appointed to consider of Merchant Strangers complaints’ om de vrijlating van de Staatse schepen te bepleiten. In een aantal gevallen waren schip en lading al doorverkocht (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 189-193).
    13 - De Staten van Holland, voorstanders van een actieve neutraliteitspolitiek, zochten naarstig naar een ‘remedie’ tegen de Engelse scheepsaanhoudingen. Op 24 februari kozen zij de weg van de minste weerstand en spraken hun voorkeur uit voor de instelling van een commissie van advies, bestaande uit afgevaardigden van de handelssteden Delft, Amsterdam, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen (Res. SH, dd. 24 februari 1645).
    14 - Zie no. 7294. De pamflettenstrijd over de Hessische inkwartiering in Oostfriesland (Knuttel, Cat. v. pamfl. nos. 5193-5194).
    15 - De kwestie van een tweede ‘adellijke’ zetel in het Hof van Holland. De Staten van Holland hadden nog geen beslissing genomen over de vacature die was ontstaan na de promotie van de raadsheer Jan Oem van Wijngaerden, heer van Werkendam, tot president van het Hof.
    16 - Waarschijnlijk een exemplaar van de Gazette 1645, no. 20, ‘extraordinaire’, dd. 16 februari 1645: ‘Relation de la mort de l'archévesque de Cantorberi, avec sa harangue’.
    17 - De Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona verdedigde in Den Haag zijn positie van ‘publicq minister van een Souveraine Kroon’; zie de ‘Remonstrantie, Van de Koninglijcke Sweedsche Heer, Resident. Aen de ... Staten, van Hollant ende West-Vrieslant, tegen het Hof van Justitie aldaer (gedagt. 6 Sept. 1644), met de Resolutie daer op gevolcht. Mitsgaders: Antwoordt, van den selven Ed. Hove van Justitie, aen hare Ed. Groot Mogende (ged. 19 Dec. 1644)’, Amsterdam 1645 (Knuttel, Cat. v. pamfl. no. 5196).
    18 - Maria van Reigersberch bracht een bezoek aan Rouaan; zie no. 7320.