eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7325. 1645 februari 20. Van W. de Groot.1

    Frater optime,

    Gratias ago pro benevolo in filios meos2 affectu, spero eos aliquando tuo amore dignos se exhibituros. Ego Blavium nuper per litteras monui et ut responderet rogavi,3 additis quibusdam quae grata ipsi scirem, neque tamen ille quippiam hactenus reposuit. Nostri gloriantur peractum in Gallia titulare negotium,4 atque ita legatos nostros propediem ituros Monasterium, quod apud me est τω̂ν ἀμϕισβητουμένων.5 Interea Hollandi nostri ut securitati commerciorum consulant, forte novo implicabuntur bello, aliis sociis id nolentibus,6 sed tu haec aliunde intelliges.

    478

    Nuper mihi proposita fuit facti species qua Danus Suecam navem cum mercimoniis quibusdam Hollandorum cepisse dicebatur, et interrogabar de iure praedae.7 Dixi non esse iuris gentium, ut amicorum merces quia hostili nave veherentur fierent capientium. Allegavi Consulatum maris,8 negavi certe id iuris a Batavis usurpari, ex illa quam de iure belli citas sententia, nec Danis, qui anno 1597 libertatem sibi commerciorum in Hispaniam asseruerint.9 Quae tibi iam stet sententia, et si quid praeterea ad eam stabiliendam tibi occurrat, perscribas velim; audio super hac materia aliquod consilium a te datum, quod videre vellem.10 Tum et hoc scire desidero, an aliqua tua consilia quae Petrus habet publici iuris fieri velis, nam Roterodamenses editis iam variis consiliis duo tantum aut tria tua publicarunt.11

    Litteras has a Groenewegio cognato ad te mitto,12 quas ille ante octiduum domum meam attulerat, sed per absentiam meae13 iam erant delatae; in mora parva parum esse puto praeiudicii. Boio tuo nomine gratias agam.14 Historiam eorum quae in archiepisco-

    479

    pi morte acciderunt iam acceperis;15 illud memorabile est, quod typis hic vulgatum est, eum cum rimas aliquot in pegmate conspexisset dixisse male rem curatam, debuisse istas obturari, ne sanguis in populi capita deflueret.16 Eorum quae de Amirautio17 et Corcello18 scribis meminero, et consilium tuum indicabo.

    Si quid intelligere potero de eo quod auctor Horarum canonicarum scire expetit,19 faciam te certiorem. Editio certe Amstelodamensis ad meum exemplar Parisiense facta est, atque ita non sine appendice.20 Vita boni nostri senis brevi erit absoluta, excurret opus ad sexaginta et amplius folia.21 Ubi ea prodierit et copia mittendi fuerit, curabo ne diu careas.

    Ubi quid memoratu dignum in Galliis acciderit, id ex te rogo intelligam, tum et si quid de liberis tuis habes, nam de minore22 diu est cum nemo nostrorum litteras habuit.

    480

    Imprimis vero scire velim quomodo tu, quomodo uxor, quomodo filia valeatis, et an de Spadano itinere23 quicquam futurum sit.

    Deus te tuosque diu nobis sospitet,

    tibi obsequentissimus frater,
    Guilielmus Grotius.

    Raptim. Hagae, XX Februarii 1645.

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. 20 st.

    Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 27 Febr. 1645.

    En in dorso: 20 Febr. 1645 W. de Groot.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 279. Eigenh. oorspr. Antw. op een ontbrekende brief van 11 februari 1645, beantw. d. no. 7344.
    2 - Vgl. no. 7266. Johan en Jacob, de twee studerende zonen van Willem de Groot en Alida Graswinckel, hadden in augustus 1644 afscheid genomen van hun Amsterdamse leermeesters Gerardus Joannes Vossius en Caspar Barlaeus (no. 7024 (dl. XV)). Zij volgden thans te Leiden de colleges in de juridische fakulteit.
    3 - De brief aan de Amsterdamse drukker-uitgever is niet teruggevonden. Willem de Groot zocht de instemming van dr. Joan Blaeu met de uitgave van Grotius' Anthologia Graeca (BG no. 534) en andere inedita, zoals de poemata (BG no. 1) en de Annales et historiae de rebus Belgicis (BG no. 741); vgl. no. 7265.
    4 - De Hoog Mogenden reageerden opgetogen op het nieuws van de Franse erkenning van hun ‘eer en tytulen’. Op 17 februari was de Franse envoyé Godefroi d'Estrades in de vergadering van de Staten-Generaal verschenen met de plechtige verklaring: ‘que sa Majesté accorde pleinement sans aucune reserve, ce qu'ils luy ont demandé touchant les rancs et honneurs de messieurs vos ambassadeurs, son intention estant qu'ils soient trettés partout comme ceus de Venise’ (Correspondance d'Estrades I, p. 226-236; J. Heringa, De eer en hoogheid van de Staat, p. 320-328).
    5 - De ‘Munstersche besendinge’ bleef nog lang onderwerp van Haags krakeel over de ‘preliminaire poincten’: Unie, Religie en Militie (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 124-126 en p. 200-202, en J.H. Kluiver, De souvereine en independente staat Zeeland, p. 157-173).
    6 - Alleen de Staten van Holland waren bereid een offer te brengen aan een wapenvereniging met de Zweden tot ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640). Vooralsnog zagen de afgevaardigden van Zeeland en de landgewesten Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande meer heil in het ‘groot desseyn ende entreprinse’ van Frederik Hendrik in Vlaanderen.
    7 - Grotius' De iure praedae verscheen pas in 1868 (BG no. 684). Willem de Groot vond het antwoord in de editie 1642 van De iure belli ac pacis (BG no. 571), Liber III, caput I, § V, 4, add. ‘Liber consulatus maris editus est lingua Italica’: ‘Apud Hollandos anno MCCCCXXXVIII, cum bellum ipsis esset cum Lubeca aliisque civitatibus ad mare Balticum et Albim sitis, frequente senatu iudicatum est, etiam in hostium navibus repertas merces, quas aliorum esse constaret, in praedam non cedere, idque ibi pro lege deinceps habitum est’.
    8 - Het betreft hier het verzamelwerk Il Consolato del Mare, in de editie Venetië 1599, caput 273 e.v. (p. 148-151); vgl. Hugonis Grotii de iure belli ac pacis libri tres, ed. B.J.A. de Kanter-van Hettinga Tromp, Leiden 1939 (BG no. 617); annotationes novas addiderunt R. Feenstra, C.E. Persenaire en E. Arps-De Wilde, Aalen 1993, p. 616-617, p. 1006 en p. 1039.
    9 - Zie de ‘additio’ in Grotius' De iure belli ac pacis (BG no. 571), Liber III, caput I, § V, 4: ‘Sic et Daniae rex sensit, cum anno MDXCVII, ad Hollandos eorumque federatos legationem mitteret, qua libertatem navigandi mercesque ferendi in Hispaniam, cum qua Hollandi bellum gerebant acerrimum, suis vindicabat’.
    10 - Hier wordt waarschijnlijk gedoeld op een advies dat Grotius in december 1642 op verzoek van Lieuwe van Aitzema (1600-1669), resident van de Hanzesteden in de Republiek, had opgesteld in de zaak van een Portugese aanhouding van neutrale schepen; vgl. no. 5997 (dl. XIII), nos. 5970A en 6004A (dl. XVII), en Brieven van en aan Hugo de Groot - waaronder twee van Lieuwe van Aitzema - in de Provinciale Bibliotheek van Friesland, Leeuwarden 1995.
    11 - De adviezen van Hugo de Groot in het eerste deel van de Consultatien, advysen en advertissementen, gegeven ende geschreven bij verscheyden treffelijcke rechts-geleerden in Hollandt, Rotterdam (Joh. Naeranus) 1645 (BG no. 796). De uitgever kon voor de uitgave van het derde deel, tweede stuk, van zijn Consultatien, Rotterdam (Joh. Naeranus) 1648 (BG no. 799) de hand leggen op een rijkere verzameling. De aanwinst had hij vermoedelijk te danken aan Willem en Pieter de Groot: zie Appendix IV (Kort begrip van de gedrukte adviezen van Hugo de Groot) in de Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid, ed. F. Dovring, H.F.W.D. Fischer en E.M. Meijers, Leiden 1952 (BG no. 785), p. 350-394.
    12 - De brief ontbreekt. Een reactie van ‘neef’ mr. Simon Adriaensz. van Groenewegen van der Made op de brief die Grotius schreef naar aanleiding van de ontvangst van de editie Inleydinge tot de Hollandtsche Regts-geleertheit, beschreven bij Hugo de Groot, bevestigt met placcaten, hantvesten, oude herkomen, regten, regts-geleerden, sententien van de Hoven van Justitie in Hollant ende elders, mitsgaders enige bij-voegsels ende aenmerkingen op de selfde, door Mr. Simon van Groenewegen van der Made, advocaet voor de voorsz. Hoven van Justitie in Hollandt, Dordrecht 1644 (BG no. 765); zie nos. 7185, 7186, 7199, 7205 en 7222.
    13 - Vgl. no. 7312. Willem de Groot maakte in opdracht van Frederik Hendrik een reis naar Gorinchem.
    14 - Mr. Cornelis Boey, advocaat in Den Haag, vriend van Willem de Groot, had Grotius een gedicht toegestuurd (no. 7286).
    15 - De pamfletten: ‘Des Aerts-bisschops van Cantelbergs Oratie ofte Lyck-predicatie ... Alles getrouwelick beschreven door John Hinde’, Amsterdam (Joost Broersz.); ‘Oratie, gedaen door den Aerts-Bisschop van Cantel-burg’, Rotterdam (Joh. Naeranus), en ‘Lijck-Sermoen van Willem Laud’, Leiden (W.C. van der Boxe) 1645 (Knuttel, Cat. v. pamfl. nos. 5155, 5156, 5156a, 5156b en 5157).
    16 - Willem de Groot citeert hier uit de Rotterdamse ‘Oratie’, Toegift: Toen de aartsbisschop het schavot betrad ‘ende ziende diversche reeten in de soldering, ende daer door de menschen onder hem staende, seyde tegens den Cherif, wijsende op de reeten, gij hadt wel kunnen beletten dat mijn bloet niet hadde gevallen ende gedroopen op het hooft van de Gemeynte’. Zie ook Ch. Carlton, Archbishop William Laud, Londen-New York 1987, p. 226.
    17 - De Franse theoloog Moïse Amyraut (1596-1664), predikant en professor aan de academie van Saumur (DBF II, kol. 761-763), verdedigde zijn opvattingen over de calvinistische genadeleer in een viertal Dissertationes theologicae, Saumur 1645 (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau III, p. 5-6, p. 9, p. 16, p. 21 en p. 24-27, en Leroy-Bots, Corresp. Saumaise-Rivet, p. 400, p. 406 en p. 408-409).
    18 - Etienne de Courcelles (Curcellaeus) (1586-1659) was een in Genève geschoold theoloog, die zich in 1634 had aangesloten bij de kring van de Amsterdamse remonstrant Simon Episcopius. In 1643 ontving hij de benoeming tot hoogleraar aan het remonstrants seminarie (NNBW II, kol. 357-358). In de tijd dat hij als corrector werkzaam was in de drukkerij van dr. Joan Blaeu publiceerde hij een Advis d'un personnage désinteressé relativement à la dispute d'Amirault et de Du Moulin sur la prédestination, 1638 (no. 5437 (dl. XII)). In 1645 vatte hij zijn kritiek op de theses van Moïse Amyrant nog eens samen in een studie die het opschrift kreeg Jacobi Arminii ... Examen thesium D. Francisci Gomari de praedestinatione. Accesserunt Stephani Curcellaei Vindiciae, quibus suam et D. Arminii sententiam de iure Dei in creaturas, adversus M. Amyraldi criminationes defendit (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 68-70, en III, p. 150-152).
    19 - Het ‘discours’ van de Parijse kanunnik Claude Joly, Consultatio de reformandis horis canonicis ac rite constituendis ecclesiasticorum muneribus, Parijs 1643 (nos. 6356 en 6389 (dl. XIV)). Een uitgave in de Republiek had Grotius altijd wenselijk geacht (nos. 6403, 6444 en 6479 (dl. XIV), nos. 6631, 6643 en 6938 (dl. XV), en nos. 7110 en 7126).
    20 - De Amsterdamse uitgave van het ‘discours’ (supra, n. 19) kreeg in 1646 een Nova Appendix met een ‘Typographus lectori’ (p. 3-10), ‘Ad Sanctissimum Patrem, et Dominum nostrum Paulum Tertium Pontificem Maximum, Francisci Quignonii ... in Breviarium proxime confectum, ac denuo recognitum, Praefatio’ (p. 11-28), en een ‘Extrait du Memoire baillé à Monsieur le Cardinal de Lorraine, etc.’ (p. 29-31) (ex. aanwezig te Den Haag, KB, 1174 F 43).
    21 - De Rotterdamse uitgever Johannes Naeranus (NNBW II, kol. 973-975) was waarschijnlijk betrokken bij de publicatie van Wtenbogaerts autobiografie Leven, kerckelijcke bedieninghe ende zedighe verantwoordingh .... Alles bij hem selven beschreven ... bevestight met verscheyden bewijsen, acten, ende munimenten, daer toe dienende (BG no. 300); zie Knuttel, Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland II (1634-1645), p. 489-490.
    22 - Grotius' zonen Cornelis en Dirk. De Frans-Weimarse ‘aide de camp’ Dirk de Groot had zich onmisbaar gemaakt in het leger van de Franse maarschalk Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne; vgl. no. 7323.
    23 - Maria van Reigersberch had haar dochter Cornelia een kuur te Spa in het vooruitzicht gesteld. De definitieve beslissing zou vallen na Maria's terugkeer uit Rouaan (no. 7320).